dinsdag 26 maart 2019

"De Lijdensweg volgens het christelijke Rozenkruiserdom" - Negende voorlezing door Robert Jan Kelder in het kader van de reeks “Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament“ van Valentin Tomberg op zondagmiddag 31 maart in het Ita Wegmanhuis te Amsterdam als een bijdrage aan én aanvulling op het Amsterdamse kunstproject “Art Stations of the Cross”



In de vorige aankondiging van de 8ste lezing, die op zondagmiddag 24 maart werd gehouden, stond “dat de volgende 9de en 10de afleveringen van deze reeks van 12 voorlezingen, die ook de herdoop van Amsterdam als wit magisch centrum van het christelijk hermetisme beogen, in de aanloop naar Pasen, de veertigdagentijd, het volgende onderwerp hebben: De Lijdensweg van Christus. Ze zijn daarmee een vrije bijdrage ter verdieping van het religieuze, uit Amerika overgewaaide kunstproject van kerkelijke en kunstinstellingen in de binnenstad van Amsterdam ‘Art Stations of the Cross: Troubled Waters’ dat bestaat uit een route van 14 (plus 1) staties van de Lijdensweg met allerlei ondersteunende activiteiten.” 

Nu zijn deze twee volgende lezingen echter niet slechts een vrije bijdrage aan dit religieuze kunstproject, dat van het exoterische christendom uitgaat, maar ook een noodzakelijk aanvulling erop, en wel vanuit het gezichtspunt van het esoterische christendom dat in deze 9de en 10de lezingen wordt behandeld, en waarin de Lijdensweg niet uit 14 (plus 1) staties maar 7 stadia bestaat, te weten: de voetwassing, “waarbij het gaat het om de overwinning van de trots door de dienst”; de geseling, “waarbij het gaat om de compromisloze houding zonder afwijking naar beide kanten”; de doornenkroning, “waarbij het gaat het om het staan in naam van de waarheid, zonder vooruit te schrijden of terug te treden”. Voor de laatste 4 stadia, de kruisdraging, kruisiging, graflegging en opstanding, schrijft Valentin Tomberg “kan deze samenvatting echter slechts in de vorm van een beeld worden gegeven. En wel is dat het beeld van het Rozenkruis, dat niet alleen de hogere stadia van de Lijdensweg", maar eigenlijk ook de hele voorbereiding op deze weg, d.w.z. het gehele proces van de christelijke inwijding samenvat. Want het is het teken van het ‘smalle pad’ van het offer en de op deze weg opbloeiende opstandingskrachten. Dood en opstanding zijn de twee basismotieven van de christelijke geestesweg – en in het symbool van het Rozenkruis zijn beide tot een eenheid verbonden. Zo moge het zwarte kruis met de lichtende rode rozen al het hier over de christelijke inwijding te berde gebrachte samenvatten. Moge het – al zij het maar voor een moment – als een waarmerk, een herkenningsteken van de gestrenge geestelijke wereld voor het geestesoog van de lezer staan, en tegelijkertijd als een Paasgroet van de schrijver aan de lezer!” 

Wat de eigenlijke oorsprong van de scheiding tussen het exoterisch, kerkelijke christendom en het esoterische christendom van het Rozenkruiserdom, genoemd naar de levendige traditie van Christiaan Rozenkruis (see het beeld van Rembrandt) en de tragische, tot op de dag van vandaag durende uitwerking daarvan aangaat, dat licht Valentin Tomberg toe aan het eind van het 7de hoofdstuk “De tekenen en wonderen van Christus Jezus volgens het Johannes-evangelie”, waarin het wonder van de spijziging van de Vijfduizend, en van het lopen op het water behandeld wordt: “De discipelen hebben als gevolg van deze handelingen ‘woorden van eeuwig leven’ vernomen – maar het volk wilde Christus Jezus tot koning maken, want het werd verzadigd. Hier ontstond de grote scheiding van beide takken van het christendom, die later oneindig tragische uitwerkingen voor de geschiedenis van de mensheid had. Want ook vijftienhonderd jaar na deze gebeurtenis was het verlangen om Christus Jezus als koning aan de macht te brengen niet minder sterk dan destijds. En net als toen moest het christendom van de vrijheid later in kleine groepen behoed worden – bij benadering in een verhouding van twaalf tot Vijfduizend. Hoe deze verhouding zich in de geschiedenis ook vormen mag – bij de spijziging van de Vijfduizend gebeurde de zichtbare scheiding in het lot van de twee stromingen van het christendom. Want voor het esoterisch christendom is het niet voldoende om morele impressies te ontvangen – want daarbij is het belangrijk dat men ook vanuit zichzelf het overeenkomstige menselijke antwoord vrij en bewust geeft. Dit antwoord gaven de Twaalf op bewuste wijze door de woorden van Petrus [‘Gij hebt woorden van eeuwig leven, en wij hebben geloofd en erkend dat Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God’ (Joh. 6:67-70)], de Vijfduizend gaven het op onbewuste wijze in de vorm van de ‘twaalf manden met brokstukken’”. 

In de inleiding van de spreker op deze eerste van twee voorlezingen in de aanloop naar Pasen over de Lijdensweg op 31 maart zal nu weer iets meer aangeduid worden over de individualiteit van Valentin Tomberg als mogelijke drager van de Maitreya-Bodhisattva van de 20ste eeuw, degene dus die, als de beoogde opvolger van de Guatama-Buddha, volgens Rudolf Steiner in 1900 geboren was met de eigenlijke missie om de verschijning, de wederkomst van Christus in het etherische te verkondigen en daarmee tussen de jaren 1930 en 1933 zou beginnen, iets wat allemaal van toepassing is op de persoon en het levenswerk van Valentin Tomberg, die van 1938 tot 1944 in ons land heeft gewoond en gewerkt. Als dit inderdaad waar zou zijn – en het ultieme criterium voor het bewijs daarvoor ligt natuurlijk besloten in de diepgang en draagwijdte van zijn werk – dan verwijst Valentin Tomberg aan het einde van het derde deel van dit 9de hoofdstuk over de drie fasen van de voetwassing, van de hoofdmens via de borstmens naar de lagere mens, naar zijn eigen verre toekomst: “Wat echter de werking [van de voetwassing] tot aan de voeten van de lagere mens betreft, d.w.z. tot aan de werkelijke voeten, die zal pas in het zesde cultuurtijdperk mogelijk worden, nadat de Maitreya-incarnatie de individuele menselijke witte magie zal hebben gegrondvest.” (Dit hele 9de hoofdstuk is in de bijlage onderaan weergegeven.)

Wat de grondvesting van de menselijke witte magie betreft, ook daarmee is een begin gemaakt, en wel in zijn later werk Meditaties op de Grote Arcana van de Tarot – Hermetisme en Christendom, een verkenningstocht, met name in het derde Arcanum “De Keizerin” over de heilige magie. Dit als een grandioos alom erkend boek is inmiddels een christelijk-hermetisch standaardwerk geworden, dat hij eigenlijk pas na zijn dood anoniem als de schrijver van gene zijde uitgegeven had willen hebben en waarin hij in het nog niet in het Nederlands uitgegeven 3de deel over de 21ste Arcana van de Nar nota bene indirect, d.w.z. tussen de lijnen door, aanduidt dat namelijk hij degene was die door Rudolf Steiner als de drager van de Maitreya-Bodhisattva was vooraangekondigd, maar wiens verder werken in de Antroposofische Vereniging in Nederland [door een tragische gebrek aan erkenning en spirituele verdraagzaamheid van de toenmalige voorzitter] helaas verhinderd werd. Dat hij daarna door officiële zijde nota bene volkomen onterecht als een “verrader van de antroposofie” werd gebrandmerkt, is een gotspe en iets wat nodig recht gezet dient te worden. Het is immers niet zo, zoals ook beweerd wordt, dat Valentin Tomberg de Antroposofie noch het Katholicisme een goede dienst heeft bewezen, maar omgekeerd: de antroposofie in ieder geval heeft Valentin Tomberg (vooralsnog) geen goede dienst bewezen. 

Hoe dan ook, de door de spreker erkende spirituele diepgang en draagwijdte van deze Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament, ondersteund door de werken van Herbert Witzenmann, zoals De Deugden – Krachten van het Nieuwe Christendom, die samen tentoongesteld met de verluchtingen daarvoor van Jan de Kok deze lezingenreeks begeleiden, was voor hem een rechtvaardiging en ook uitdaging om aan de hand van deze werken het te wagen om een pril begin te maken Amsterdam tot een centrum van grijze naar witte magie van het christelijke hermetisme te herdopen. 

Om het de geïnteresseerde lezer makkelijk te maken deze aankondiging en herdoop verder te doorgronden en te waarderen is dit keer het hele 9de hoofdstuk “De Lijdensweg” als PDF-bestand bijgesloten. Daarin zal aan het einde ook de volgende verwijzing naar de levensloop van Rudolf Steiner te lezen zijn, die ter nagedachtenis aan diens sterfdag binnenkort op 30 maart hier reeds weergegeven wordt: “Wat geprobeerd is om hier in meer algemene aard te karakteriseren, kan aan de hand van vele concrete voorbeelden tot aan schrijnende levendigheid toe verduidelijkt worden, wanneer men zich vanuit dit standpunt met de levensloop van Rudolf Steiner bezighoudt. De levensloop van Rudolf Steiner is waarachtig de beste bron van waaruit een diepgaand begrip van de voetwassing, geseling, doornenkroning, kruisdraging en kruisiging kan worden geput!” (Valentin Tomberg heeft dit onderwerp verder uitgewerkt in de zevende voordracht “De levensloop van Rudolf Steiner als weg van de christelijk geïnitieerde” van zijn voordrachten-cyclus Innerlijke Ontwikkeling en de Christelijke Rozenkruizerweg die hij in 1938 voor de Antroposofische Vereniging in Rotterdam heeft gehouden.) 

Op deze blog zijn de vorige berichten, motivaties en aankondigingen te lezen. De 11de en 12de voorlezingen over het Mysterie van Golgotha en over het Pinkstergebeurtenis vinden op zondagmiddag 26 mei en 2 juni weer plaats in het Ita Wegmanhuis, Weteringschans 74, 1017 XR Amsterdam die apart en ook gratis te bezoeken zijn; wel is een vrije bijdrage gewenst ter dekking van de onkosten.

Bijlage

IX.

DE LIJDENSWEG

1. De voetwassing

Noot:  Deze werkvertaling van dit  hoofdstuk van het werk Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament van Valentin Tomberg veronderstelt tenminste een voorkennis van de antroposofische basisbegrippen van de lezer die in de basiswerken van Rudolf Steiner, zoals Theosofie en De wetenschap van de geheimen der ziel, kan worden verkregen. Alle 12 hoofdstukken uit dit werk van Valentin Tomberg zijn als werkvertalingen hier te bestuderen, zijn 12 Beschouwingen over het Oude Testament hier en de drie over de Openbaringen van Johannes hier.

Nadat de fasen van de werkzaamheid door het Woord en de wonderactiviteit door Christus Jezus beschouwd werden, is het nu tijd om het meest heilige onderwerp van de lijdensweg te beschouwen. Hierbij geldt in verhoogde mate wat ook voor de andere twee fasen van de Christus’ werkzaamheid gold: dat geen mens ooit deze onderwerpen uitputtend kan behandelen, d.w.z. ze in hun totale hoogte, diepte en breedte zou kunnen bevatten en beschrijven. Deze gezindheid lag bv. ook ten grondslag aan het werk van de schrijver van het Evangelie naar Johannes. Want doordat hij in de eerste paar zinnen van zijn evangelie het Woord als de scheppingsmacht van de wereld beschrijft en vervolgens naar Christus Jezus als het vleesgeworden wereldwoord wijst, zegt hij reeds in het begin wat hij aan het eind van het evangelie, als gevolg van dit feit, in duidelijke bewoording uitspreekt: "Veel andere dingen heeft Jezus ook nog volbracht; maar zou men daarover uitputtend moeten schrijven, dan zou, denk ik, zelfs de wereld de geschreven boeken niet kunnen bevatten" (Joh. 21:25). Daarmee zegt de schrijver van het Evangelie naar Johannes dat zijn behandeling niet uitputtend is en het onderwerp van zijn werk voor alle onderzoekers en zieners ter wereld nog ruimte genoeg biedt. Dit geldt vandaag de dag nog precies zoals het destijds gold.
            Deze gezindheid heeft als natuurlijk gevolg de overtuiging dat elke waarheid die over de Christuswezenheid en de Christuswerkzaamheid onderkend is geworden, slechts een aansporing kan zijn om naar de kennis van een andere waarheid te streven. Niemand die in een juiste verhouding tot de Christusimpuls staat zal dus ooit zijn kennis vanuit een beleringsdrang uitspreken. Zijn gezindheid zal er slechts één zijn, die tot uitdrukking komt in de vraag: waar en in welke mate kan het uitspreken van een kennis als een aansporing voor het kennisstreven van andere mensen vruchtbaar zijn? Kan de kennis die in mij leeft iemand een dienst bewijzen?
            Met andere woorden, de gezindheid van waaruit men slechts over het werken van Christus kan spreken zonder daarbij tot de "verkeerde toon" en een zeker smakeloosheid te vervallen, is die welke uit de beschouwing van de scène van de voetwassing voortvloeit. Het onderwerp waarover gesproken moet worden, brengt ook de gezindheid met zich mee van waaruit gesproken moet worden. Zoals men bv. over de Sixtijnse Madonna niet vanuit een politiek maar alleen vanuit een religieus-kunstzinnig standpunt zou kunnen spreken, zo kan over het werken van Christus Jezus alleen gesproken worden vanuit een gezindheid waarin de ziel niet het onderwerp wil grijpen, maar zelf door het onderwerp gegrepen wordt. Dit vereist echter een gezindheid die er in wezen in bestaat dat de ziel zich voor de grootsheid van het onderwerp buigt. Als ze dat doet, krijgt zij daarmee ook de mogelijkheid om het onderwerp zodanig in zich op te nemen dat ze tot het spraakorgaan van het onderwerp wordt. Op een andere wijze is het niet mogelijk om de mysteriën van het christendom geesteswetenschappelijk te kennen: ze lichten op in de eerbiedig zwijgende ziel, in het uur dat door het karma daartoe bepaald wordt.
            Maar het komt wat betreft de houding tegenover het lijdensmysterie niet alleen op het karma aan, maar ook op kennis van de inhoud ervan. Want wat door de beelden van de stadia van de lijdensweg wordt uitgedrukt is de weg van het onschuldige wezen van Christus Jezus door de karmische gevolgen van de zondeval van de mensheid. De etappes van de lijdensweg zijn stadia van het karma van die zondeval wat Christus, als de vertegenwoordiger van de mensheid of – volgens de formulering door Paulus – als de "nieuwe Adam", zelf op Zich genomen heeft. Als gevolg van dit offer worden de gevolgen van de algemene, de hele mensheid omvattende zondeval in ieder mens terugbetaald in de mate waarin hij de gevolgen van de "individuele zondeval", dat is zijn persoonlijk karma, afdraagt en goedmaakt. De werking van de genade begint altijd wanneer de strevende inspanningen het individuele karma geordend heeft. De zin uit Goethe’s Faust: "Degene die altijd strevend zich moeite getroost, kunnen wij bevrijden" drukt gewoon het feit uit dat het van de gevolgen van de zondeval van de mensheid  reddende ingrijpen van de genade, d.w.z. van het karma van het mysterie van Golgotha, afhankelijk is van het ordenen van het individuele karma.
            Dit feit dat met de middelen van de letterkunde in de Faust werd uitgesproken, wordt op concreet geesteswetenschappelijke wijze in het werk van Rudolf Steiner Hoe verkrijgt men kennis op hogere gebieden? (GA 10) uiteengezet wanneer daar het feitelijk verloop van de innerlijke ontwikkeling op deze manier beschreven wordt dat bij de bewuste ontwikkeling van de ene helft van de stromingen in de bovenzinnelijke organen van het astraallichaam, de andere helft van de stromingen in de betrokken organen als "vanzelf" in werking treden. Dit "vanzelf" van het actief worden van de andere helft van de stromingen in de bovenzinnelijke organen, waarvan alle vaardigheden en kennis van de mens afhangen, is de werking van de genade, d.w.z. het concrete gevolg van het mysterie van Golgotha, als de daad van het uitdelgen van het de hele mensheid omvattende karma van de zondeval. Maar dit uitdelgen maakt zich alleen geldend wanneer de mens zijn eigen karma, d.w.z. de gevolgen van zijn vrije initiatieven geordend heeft.
            Nu bestaat echter het ordenen van de gevolgen van de "individuele zondeval" wezenlijk uit dezelfde volgorde van ervaringen (die alleen in elk individueel geval op verschillende niveaus en in verschillende aspecten van de situatie ondervonden worden) als welke – karikaturaal uitvergroot – in de volgorde van de stadia van de lijdensweg van Christus Jezus weergegeven en doorleefd zijn. De stadia van de weg die de Onschuldige gegaan is dienen de mensen als schuldigen te gaan. De onverdiende stadia van lijden van de Christus zijn tegelijk verdiende stadia van lijden van de mensen die op deze weg de waarheid en het leven van de geestelijke wereld van het menszijn nastreven. Wanneer echter dit doel bewust wordt nagestreefd worden de stadia van karmische vereffening tegelijkertijd tot stadia van kennis: want karma is de grote occulte school in de wereld, niet echter louter een penitentiaire inrichting van de wereld.
            Degenen die wisten dat de karmische weg van de mens uit de ervaringen van de stadia van de lijdensweg van Christus Jezus bestaat, schiepen op basis van deze kennis geestelijke oefeningen, die in geconcentreerde en eenvoudige vorm de essentie van deze weg bevatten. Als gevolg daarvan werd de individuele mens in de gelegenheid gesteld, in zichzelf de krachten wakker te roepen die nodig zijn om de beproevingen van de karmische weg te weerstaan. Deze oefeningen veranderden van vorm – maar alleen van de vorm, die aan de voorwaarden van de toenmalige staat van bewustzijn van de mensheid werd aangepast; de geestelijk-morele inhoud van de oefeningen bleef en blijft altijd dezelfde. Deze blijft ongewijzigd omdat dit de eigenlijke Christusimpuls betreft, waarop het in de gehele aardevolutie aankomt. Of men zich daarbij nu in de evangelische beelden van kruisiging, graflegging en opstanding, of bv. in het beeld van het Rozenkruis verdiept – de geestelijk-morele inhoud is hetzelfde, omdat het Rozenkruis evenzeer een uitdrukking van dood en opstanding is als de in de evangeliën gegeven beelden.
            De voorstellingen waarin zich de moreel-geestelijke inhouden kleedden dienden in de late middeleeuwen te worden gewijzigd; zij moesten uit de natuurbeschouwing geschapen worden, terwijl voordien de mensen zich aan de evangelische voorstellingen toewijdden. Deze verandering diende te geschieden om die reden dat voor de bewustzijnsontwikkeling van de mensheid de evangeliën niet langer als uitgangspunt konden dienen: de evangeliën zelf werden tot object van kennis, in plaats van de bron daarvan te zijn, zoals dit vroeger het geval was.
            Maar de voorstellingen van welke men zich voor de nieuwere oefeningen bediende hadden als enige functie die waartoe ook de oude voorstellingen gediend hadden – namelijk de krachten in de ziel wakker te roepen die voor de voetwassing, geseling, doornenkroning, kruisdraging, kruisdood, begrafenis en opstanding nodig zijn. Het verschil dat zich tussen de hier aangegeven wegen van geestelijke ontwikkeling in samenhang met de verandering in de vorm van de oefeningen inzette is dat vroeger van de evangelische beelden werd uitgegaan en in hen zo intensief geleefd werd dat ze als imaginatie van de ziel of als inspiratie in de ziel opstegen – terwijl later van beelden uitgegaan werd die niet aan de voorwaarde van onvoorwaardelijk geloof in de evangelische traditie gebonden waren, maar die niettemin – door intensief daarmee te werken – tot de ervaringen van de opgaande imaginatie en inspiratie leidden, die zich vervolgens als de in de evangeliën beschreven beelden en daarin vervatte inhouden van het woord bewezen.
            De mystieke christelijke weg, die aan de voorwaarde van het geloof in de evangelische traditie gebonden was, voerde dus van de traditionele beelden tot het schouwen van geestelijke feiten; de kennisweg van de Rozenkruisers voerde daarentegen van zelf gecreëerde beelden en ideeën tot het schouwen van dezelfde geestelijke feiten.
            Nu is echter het schouwen van de geestelijke feiten van de christelijke inwijdingsweg geen louter aanschouwen en ook geen louter  begrijpen, maar het heeft tegelijk de betekenis van een karmische trede, waarop dat wat wordt geschouwd in bepaalde levenssituaties als prioriteit en als stimulans voor de innerlijke houding van de ziel optreedt. Zo is bv. de innerlijke ontmoeting met de geesteswetenschappelijke gebeurtenis van de voetwassing tegelijk de ervaring van een basiswet en een fundamentele kracht van de geestelijke wereld. Het gaat daarbij om de ervaring van de door de geestelijke wereld verlangde verhouding tussen boven en beneden, welke verhouding tegelijk ook voor de gehele methode van het westerse christelijk occultisme bepalend is. Want er zijn drie beelden, drie diep-symbolische voorstellingen, die zowel de morele houding alsook de relevante beginselen van de drie methoden van occulte stromingen betekenen, namelijk de "ontstijging", de "troonsbestijging" en de "voetwassing".

Beschouwen we bv.  als eerste de Indiase yoga zoals die vandaag de dag als methode wordt beoefend. Waar gaat het wezenlijk om in de Indiase yoga? Het gaat om een bepaalde verandering van het stromingssysteem van het menselijk organisme: het in de onderbuik sluimerende zog. "Kundalini-vuur" wordt opgewekt en naar boven – in het hoofd – geleid. Daar heeft het de stootkracht te leveren om door het "schedeldak" heen te breken en het gehele bewustzijnsleven van de mens uit de gevangenschap binnen de schedel te bevrijden. Daarbij gaat het om het lichaam als een gevangenis te voelen, en met behulp van de beoefening van yoga de ontsnapping uit deze gevangenis te bewerkstelligen. De verhouding van boven tot beneden wordt dus in de yoga op dusdanige wijze nagestreefd te regelen dat het lagere verlaten dient te worden door het ontstijgende bewustzijn. Het dient te ontstijgen, gedreven door het slangenvuur (Kundalini) en opgetuigd met de vleugels van het denken. De gevleugelde slang met een menselijk hoofd, die uit het rijk van de ballingschap in de vlucht oprijst – dit is het beeld dat op het streven van de yoga gebaseerd is.

Een ander beeld is op een andere methode gebaseerd. Er bestaat namelijk het wijdverbreide streven om met behulp van het occultisme macht over de menselijke natuur te verkrijgen. Ook daarbij gaat het om een regulering van het stromingssysteem van het menselijk organisme in de zin van het te bereiken resultaat. Het gaat daarbij niet om het bewerken van een afscheiding van het bewustzijn, maar om het handhaven en beheersen van de verdichte en versterkte stromen van de lagere mens. Het bewustzijn creëert voor zichzelf een solide basis in het menselijke organisme ten behoeve van het ontplooien van zijn macht. Het creëert een steunpunt in de lagere mens waarop het zich verlaat. En wel verlaat het zich niet op deze stut in de zin van moraliteit, maar in de zin van een krachtenvoorraad voor de machtsontplooiing. Op die manier creëert de mens als het ware een troon voor zichzelf en bestijgt die – zonder dat hij van boven af door andere, zegenende en opdracht gevende handen gekroond zou zijn. De troonsbestijging zonder kroning is het andere beeld, dat de grondslag vormt van een andere methode die naast de Indiase yoga wijdverbreid is..
           
Nu staat het beeld van de voetwassing in diepe tegenstelling tot de twee bovenbeschreven beelden. Want het zich neigen staat in tegenstelling tot het ontstijgen van de gevleugelde slang, en de voetwassing is in tegenspraak met de troonsbestijging. Zoals de beelden elkaar tegenspreken, zowel naar hun feitelijke inhoud alsook naar de morele inhoud ervan, zo onderscheiden zich ook de methoden van geestelijke ontwikkeling, welker uitgangspunten door die beelden worden uitgedrukt. Want bij de christelijke scholing is het belangrijk om niet uit de gevangenis van het lichaam te ontsnappen, noch om het lichaam voor doeleinden van machtsontplooiing te gebruiken, veeleer komt het er daarbij op aan dat de krachten van de hogere mens in de lagere mens – tot aan de voeten – afdalen om de krachten van de laatste te verlichten en te transformeren.
            Zo is bv.  het verloop van de meditatie, die in de zin van de scholing van het christelijke rozenkruis wordt ondernomen, dat het licht van het bewustzijn dat in het hoofd oplicht zo intens en krachtig gemaakt wordt dat het van het hoofd naar het strottenhoofd, van het strottenhoofd naar het hart, en vanaf daar tot aan de voeten in zijn reinigende en transformerende werking naar beneden reikt. Ook hier betreft het een doelmatige regeling van het stromingssysteem van het menselijk organisme, maar deze regulering geschiedt zodanig dat het bewustzijn zijn stromen naar beneden leidt teneinde de lagere mens steeds meer in de zin van het ware, het schone en het goede innerlijk om te wenden. De verhouding tussen boven en beneden wordt hier zodanig geregeld dat het hogere zich tot het lagere neigt om het laatstgenoemde te dienen – zoals dit in de voetwassingsscène zichtbaar gemaakt wordt.
            In de meditatie is het principe van de voetwassing het maatgevende principe van het innerlijk gebeuren binnen het menselijke organisme. Want eigenlijk wordt door de zich neigende hogere mens de "voeten gewassen". Dit betekent meestal in de concrete realiteit dat de hogere mens het wil en ernaar streeft om dit te bereiken, maar dat de stroom van geestelijke kracht die als werking  van boven naar onder stroomt, vanuit de geestelijke wereld als genade naar beneden gezonden wordt. Meestal is het de engel – of een andere hogere wezenheid van de geestelijke wereld  – die zich tot de mediterende mens neigt en hem "de voeten wast", d.w.z. zijn geestkracht naar beneden tot in de voeten stuurt. Want de voetwassing is de grondhouding van wezens van de geestelijke wereld, waarin hogere wezens de lagere dienen – de Archai dienen bv. de Aartsengelen, de Aartsengelen de Engelen en de Engelen de mensen.
           
Daarmee betekent het werkelijke proces van meditatie niet alleen een "voetwassingsmatige" instelling van de hogere mens tegenover de lagere, maar tegelijkertijd een concrete voetwassingshandeling van de kant van de wezens van de geestelijke wereld tegenover de meditant. Het gaat er vooral om dat de volledige mens de voorwaarden schept om onderwerp van de door de geestelijke wereld volbrachte voetwassing te kunnen zijn.
            Nu zijn echter deze innerlijke processen alleen voorbereidingen voor wat erop volgt. De mens heeft namelijk te leren om niet alleen binnen zichzelf, maar metterdaad ook naar buiten toe de voetwassing te verrichten. Hij heeft niet alleen tot taak om object van de voetwassing te zijn, maar ook om – geleidelijk aan – zelf tot onderwerp daarvan te worden, d.w.z. vanuit zichzelf datgene aan anderen te voltrekken wat aan hem werd voltrokken.
            Heeft de mens deze opgave onderkend, dan zal hij ernaar streven om iets voor de mensheid te doen wat niet alleen door de uiterlijke levensomstandigheden wordt vereist, maar waarvoor hij net zo vrijwillig kiest als hij bv.  vrijwillig voor het werk van meditatie had gekozen. Hij zal zich dan aan een arbeid toewijden dat kan dienen om bij te dragen aan de verbreiding van waarheid, schoonheid en goedheid op die gebieden van het menselijk bestaan waar waarheid, schoonheid en goedheid minder aanwezig zijn. Uit mensen die hebben besloten om zich in dienst van de mensheid te stellen zouden zich dan – wanneer ze elkaar vinden – gemeenschappen kunnen vormen die er niet voor hun eigen bestwil zijn, maar voor het werk ten bate van de mensheid. Zo ontstonden de kleinere en grotere gemeenschappen die de stroom van het christelijk occultisme in de wereld belichaamden. Ze verrichten een werk in de wereld dat bijna net zo weinig bekend is en onderkend wordt als het werk dat door de engelen aan de mensheid wordt verricht. Dit werk geschiedt – voor zover het echt van belang is – op basis van het principe van de voetwassing, wat niet alleen het principe van de geestelijke scholingsmethode van het christelijke rozenkruis betekent, maar ook de basis voor hun volledige werk in de wereld vormt.

Andere occulte stromingen werken daarentegen op andere grondslagen, welke met de scholingsmethoden van deze stromingen overeenstemmen. Want de aard van de werking is de vrucht van de scholing: zoals de vijg de vrucht van de vijgenboom is, zo is de aard van de werking van een geestelijke stroming een weerspiegeling van de scholingsmethode van deze stroming.
           
Nu vormt de voetwassing weliswaar de basis voor het werken in de zin van de christelijke geestelijke stroming. Tegenwoordig is de voetwassing echter alleen als een toekomstig ideaal te beschouwen. Want de van mensen zelf uitgaande werking bereikt tegenwoordig alleen de "voeten" van de hogere mens, d.w.z. de "voeten" van het hoofd. De voeten van de hoofdmens zijn echter in de organisatie van de oren voorhanden, waarin ze de trommelvliezen van het oor raken. En tot deze graad van voetwassing, d.w.z. tot aan het reinigen van "de voeten in de oren", reikt vandaag de dag in de regel het menselijk handelen in de zin van de voetwassing. In zeldzame gevallen kan deze werking zich ook tot de "voeten" van de middelste mens, de borstmens, uitbreiden – de reiniging van de handen van andere mensen blijft vandaag de dag eigenlijk nog een na te streven ideaal. Wat echter de werking tot aan de voeten van de lagere mens betreft, d.w.z. tot aan de werkelijke voeten, die zal pas in het zesde cultuurtijdperk mogelijk worden, nadat de Maitreya-incarnatie de individuele menselijke witte magie zal hebben gegrondvest.
            In het heden ligt echter de taak van de objectieve voetwassing binnen de grenzen van de zin: "Wie oren heeft om te horen, die hore." Ze kan slechts voltrokken worden aan die voeten die in de oren verborgen zijn. Dit heeft echter als betekenis dat het er tegenwoordig in het bijzonder op de verkondiging aankomt. Daarbij dient de verkondiger zich tot aan het oor van de ander, d.w.z. tot zijn bevattingsvermogen te neigen. Maar de mogelijkheid tot de voetwassing zal in de toekomst steeds groter worden – totdat tenslotte het grote voorbeeld van de voetwassing dat Christus Jezus zelf gegeven heeft, bereikt zal worden. Dan zal niet alleen de reinigende gedachte, maar ook het morele wilsleven van mens tot mens kunnen worden overgedragen. De kracht tot het goede – niet slechts het begrip ervan – zal dan door de ene mens op de andere mens kunnen worden overgedragen. Dit is de betekenis van de voetwassingsscène zoals die in het Evangelie naar Johannes geschilderd is.


2. De geseling

Betekent de innerlijke ontmoeting met de geestelijke gebeurtenis van de voetwassing de kennis van een basiswet van de geestelijke wereld en een basis van de geestelijke scholing volgens de methode van het christelijke rozenkruis, een soortgelijke ontmoeting met de geestelijke werkelijkheid van de geseling heeft de betekenis van de kennis van een volgende wet van de geestelijke wereld en een verdere basis van die scholing. Het gaat daarbij om de verhouding tussen links en rechts, zoals het bij de voetwassing op de verhouding tussen boven en beneden aankwam. Want de waarachtige, godgewilde regulering van de verhouding tussen rechts en links in het menselijk wezen en zijn werken is een taak van de allergrootste  geestelijk-morele draagwijdte en houdt in een lange weg van ervaring en scholing. Daar komt het in wezen op een zodanige regulering van deze verhouding aan zoals in de zin wordt aangeduid: "Uw linkerhand dient niet te weten wat uw rechterhand doet".
            Om de in deze zin uitgesproken taak – en daarmee ook de zin van de geseling – te begrijpen dient het door Rudolf Steiner vaak geschilderde feit (bv. in de voordrachten "De wereld als resultaat van evenwichtswerkingen", november 1914, GA 158) onderkend te worden dat de menselijke gestalte in zijn symmetrische structuur tot uitdrukking brengt hoe de Luciferische en Ahrimanische krachten van beide kanten in de mens naarbinnen dringen en in de mens het evenwicht bewaren. De "linkermens", d.w.z. het linkeroog, het linkeroor, de linkerhand en het linkerbeen is de "Luciferische mens", terwijl de "rechtermens" Ahrimanisch is. Tussen beide ligt het vlak van het midden dat het schouwtoneel voor het Ik en het door het Ik werkende geestelijk-goddelijke vormt.
            In die zin betekent de "rechterhand" het Ahrimanische in de mens en weerspiegelt de "linkerhand" het Luciferische. Het principe dat de linkerhand niet dient te weten wat de rechterhand doet verkrijgt dus de betekenis dat het weten in het derde principe, het menselijk-Goddelijke aanwezig dient te zijn, maar niet in de linker of rechtermens. Ook mag het niet in beide mensen aanwezig zijn, want dat zou een verbond van het Luciferische en het Ahrimanische in de mens betekenen, d.w.z. de verbinding van doelgerichte berekening met gepassioneerde impulsiviteit. Een dergelijke verbinding zou het ergst denkbare zijn: ze zou het tegenovergestelde van de bovenstaande regel betekenen; want dan zou de linkerhand juist wel weten wat de rechter doet. Dit zou echter betekenen dat alle oprechtheid en eerlijkheid onmogelijk zouden zijn, want al het zielenleven zou met berekening vermengd worden.
            Nu komt het er echter op aan dat de rechter- en linkerhand wel hun aandeel in de uitvoering van de taken dienen te hebben, maar niet de motivatie voor deze taken geven. Dat laatste, d.w.z. het "weten wat je doet" is, behoort tot de derde mens die op het raakvlak van de linker en de rechtermens zijn bewustzijn ontvouwt. Op deze middenmens komen echter van links en van rechts aanvallen af om zijn houding aan het wankelen te brengen en hem naar rechts of naar links te verleiden. Binnen het menselijke organisme vindt een eeuwige strijd plaats, die aanvankelijk uit onderlinge gevechten tussen het Luciferische en het Ahrimanische bestaat, maar die zich na de totstandkoming van de verbinding tussen boven en beneden in de zin van de voetwassing uitdrukt in de vorm van een aanval vanuit beide kanten op de mens van het midden. Deze stormloop vanuit beide kanten op de rechtopstaande, hemel en aarde verbindende "Mensenzoon" binnen het menselijke wezen is de wezenlijke innerlijke ervaring van de geseling.
            In de geseling komt het erop aan dat de ware mens leert te staan, en wel zodanig leert te "staan" dat hij noch naar links noch naar rechts van de positie van het geestelijke geweten afwijkt. Dit "staan" is tegelijk het andere geestelijk-morele fundament van de westerse christelijke geestelijke scholing. Deze scholing is gebaseerd op de morele houding waarin tussen recht en plicht de morele fantasie, als manifestatie van het scheppend geestelijk geweten, het beslissende woord spreekt. Want de Christusimpuls is een recht noch een plicht, maar een vrije schepping vanuit de liefdesbron in de wereld. En dit scheppen is nu juist wat Rudolf Steiner in zijn Filosofie van de vrijheid als "morele fantasie" heeft beschreven.
            De aangeduide morele houding bepaalt ook de concrete methode van de geestelijke scholing die deze morele houding als aanwezig veronderstelt. De meditatieoefening dient op deze weg zo vormgegeven te worden dat het noch tot een verhitte gebedsverdieping, noch tot een nuchter overpeinzen komt, maar tot een krachtdadige, bewustzijnsheldere en rustige bewustzijnslichtbelevenis. Daarbij is het van belang, dat de levendige lichtstraal van de middenmens niet alleen oplicht, maar tevens standhoudt tegenover de aanvallen van links en rechts en daarbij zijn eigen rust bewaart. Bezonnenheid, rustige standvastigheid tijdens het verwijlen in het licht van ware en verheven gedachten is datgene waar het bij de meditatieoefening op aankomt.

Nu zijn er bij de andere geestelijke stromingen oefeningen, die zich van de hierboven gekarakteriseerde meditatie wezenlijk onderscheiden. Zo zijn er bv. oefeningen die tot taak hebben om scherpzinnigheid, observatievermogen en vaardigheid tot schakelen met de dingen van het fysieke zijn te ontwikkelen. Daar gaat het om oefeningen die de student een voorsprong op andere mensen in de fysieke wereld dienen te geven.
            Anderzijds worden – in een andere richting – oefeningen van het mystiek verzinken, van de extase beoefend. Deze oefeningen hebben als opgave om bij het uitschakelen of afdempen van het  Ik-bewustzijn helderziende, bovenzinnelijke ervaringen mogelijk te maken.
            Bij de eerste groep oefeningen gaat het om een verhoogde afstemming van het bewustzijn op de fysieke wereld dan over het algemeen het geval is – en ook de verstrengeling daarin. Bij de tweede groep van oefeningen gaat het daarentegen om het uitdoven van de activiteit van het verstand en zintuigen teneinde in extatische contemplatie droomachtige ervaringen van het bovenzinnelijke te verkrijgen.
            Maar op het pad van het christelijke rozenkruis gaat het noch om de versterking van het fysieke bewustzijn en het fysieke verstandsvermogen, noch om de uitbreiding van het droombewustzijn tot in de uren van de dag, maar om het verbinden van het waakbewustzijn met de geestelijke wereld en het op juiste wijze onderhouden van deze verbinding, zonder in het droomachtige of in het fysiek-zinnelijke af te glijden.
            Het onderhouden van de verbinding met de geestelijke wereld door de straal van het geestelijke geweten is een houding die meer en meer tot een levensnoodzaak kan worden – ook in het lotsverloop van de mens die zich oefent in het handhaven van de verbinding met de geestelijke wereld door middel van de inhoud van de meditatie. Dan voltrekt zich het feit dat de interne moeilijkheden die binnen het menswezen in de meditatie overwonnen kunnen worden, geleidelijk uit hem uittreden en nu binnen het "organisme van lotsverbindingen" van de betreffende mens optreden. De aanvallen van rechts en van links, die tot dan toe zuiver processen van de innerlijke mens waren, treden dan uiterlijk in het lot van de betrokken mens op. Zijn lot zal dan een karakter aannemen waarin de mens voor een dilemma gesteld zal worden, dat echter niet omwille van een keuze optreedt, maar omwille van de kracht niet te kiezen. Als Scylla en Charybdis treden dan de beslissingsmogelijkheden  voor de mens – waaronder ook echte dilemma's – waarbij de mens werkelijk heeft te kiezen. Wat daar voor de mens geplaatst wordt is een vals dilemma, dat men het hoofd dient te bieden, omdat het niet het ware dilemma van goed en kwaad is. Er moet echter nogmaals nadrukkelijk op gewezen worden dat tegelijk met de valse dilemma's er ook ware kunnen optreden, en dat de mens dus niet alleen de beproeving van het niet-kiezen en stand houden, maar ook de beproeving van het onderscheid tussen zaken waarin hij toch moet kiezen, te doorstaan heeft.
            Dan kan het lot een verdergaande verandering vertonen. Het kan namelijk gebeuren dat de allereerst tot een beslissing dringende valse dilemma's tot werkelijke aanvallen en benauwenissen vanuit twee kanten worden. Laster en nood, vijandigheid en zorgen kunnen dan de omgeving van de mens bepalen en hem slag op slag toedienen. Dan is het van belang om noch in gramschap of toorn, noch in vrees voor het bezwijken aan de ontmoediging te vervallen, maar om in trouw aan de geest stand te houden. Dan zal geen abstracte overtuiging stand houden, maar alleen het bewustzijn dat men als schuldige een zeker karma dient goed te maken dat door de Onschuldige in onvergelijkbaar grotere mate werd geleden. Uit dit bewustzijn vloeit de kracht van nederigheid voort, die de enige kracht is waarop het in deze situatie aankomt – want de kracht van de trots wordt dan verbroken.
            Wat op deze manier, zowel in het innerlijk van de mens, bij de meditatie alsook in het individuele levenslot, in het leven als "geseling" kan worden ervaren, kan en moet ook door het deel van de mensheid dat voor de Christusimpuls in de geschiedenis van de mensheid besloten heeft, in de geschiedenis worden ervaren. En dit deel van de wereld heeft de historische "geseling" te ervaren dienaard dat de wereld met haar volkeren en rassen het christendom geen "ruimte" zal geven. Andere idealen en andere manieren zullen door de wereld aanvaard worden en de volkeren zullen elkaar vanwege die idealen en die wegen bevechten – maar ze zullen uiteindelijk het  hierover met elkaar eens zijn dat het christendom tenminste overbodig is. Zoals in het menselijke organisme de ware mens alleen het vlak van de verticale doorsnijding beschikbaar heeft waar hij zich tegen  de aanstorm van links en van rechts stand heeft te houden, zo zal de gehele ruimte binnen de georganiseerde mensheid door andere krachten in bezit worden genomen en aan het geestlevende christendom zal slechts een "snijvlak" tussen rechts en links worden gegeven . Het woord van het Matteüsevangelie (Matth. 24:9): "En gij zult door alle volkeren gehaat worden omwille van Mijn Naam" – moet reeds om die reden verwerkelijkt worden dat de mensheid dezelfde situatie te verwerkelijken heeft welke zich in het innerlijk van de enkeling als beproeving op het pad van geestelijke scholing voordoet. Net zoals alle organen van de rechter- en van de linkermens in het bezit van resp. het Ahrimanische en het Luciferische zijn, van waaruit de stormlopen tegen de orgaanloze geestmens ontstaan, zullen alle volkeren van het organisme van de mensheid zo worden georganiseerd dat ze vijandig zullen staan tegenover het in deze organisaties niet passende en uit hen niet voortkomende christendom. Want het echte christendom is het geweten van de mensheid, en het heeft met de afzonderlijke volkeren en organisaties net zo weinig van doen als het geweten van de individuele mens met de afzonderlijke organen van doen heeft.
           
Wat heeft het echter te beteken dat alleen het verticale snijvlak tussen rechts en links aan het christendom zal worden gegeven? Het betekent dat het christendom eigenlijk überhaupt geen ruimte zal krijgen – het zal uit alle organisatievormen (en aan organisatievormen zal de wereld toebehoren) worden weggeduwd. Het zal zich slechts in het bewustzijn van individualiteiten en in de bewuste verhouding tussen individualiteiten kunnen ontvouwen.
            Het christendom zal in zijn verdere geschiedenis steeds meer "een Rijk dat niet van deze wereld is" worden. En pas dan zal het zijn kracht volledig ontvouwen, omdat het dan echt en definitief compromisloos zal zijn. Want de zwakte van het historische christendom ligt daarin dat het door de geest van het compromis wordt vertroebeld. Deze compromisgeest manifesteert zich vooral in het feit dat men nog op van alles, behalve op de geest zelf, zijn hoop vestigt. Men gelooft bondgenoten te vinden in ideeën, krachten en middelen die uit andere bronnen worden geput. Zolang deze illusies bestaan kan het christendom zich niet als een kracht, die in de zielen van mensen werkt, volledig ontvouwen. Want de voorwaarde voor de volledige ontwikkeling van het christendom is de volledige toewijding van de ziel. En deze toewijding van de ziel kan voorkomen, wanneer de beproeving van de geselingsscène is opgehouden. Alleen in deze situatie verdwijnen de illusies van de van de compromisgeest, het zich op iets anders willen verlaten dan datgene wat door de poort van het geweten als levende geestesopenbaring  naar binnen stroomt.

Nu is deze beproeving tegelijk ook een ervaring: daarin wordt de werkelijkheid van de Christusimpuls zodanig ervaren zoals ze in geen andere situatie duidelijker en sterker ervaren zou kunnen worden. En het gevolg van deze ervaring is – dit geldt zowel voor het innerlijke leven van de enkeling als ook voor de geestelijke geschiedenis van de mensheid – dat de "ruimteloze" Christusimpuls ruimte voor zich wint. Hij wint deze ruimte binnen het menselijke organisme in geen enkel orgaan, maar in het alle organen doorstromende bloed. En vanuit het bloed vormt hij innerlijk geleidelijk aan het gehele organisme om, zowel het linker als het rechter. Dan wordt de situatie van kracht die in de woorden: "De linkerhand mag niet weten wat de rechterhand doet" – wordt uitgedrukt, want de kennis zal dan aan de gewetensmens toebehoren, maar niet aan de linker-of de rechtermens.
            Evenzo zullen de gevolgen van het door de historische geseling gelouterde christendom in de geschiedenis zijn. Dan zal het christendom, dat als "niet van deze wereld" ervaren zal worden, tot een geestelijk-etherische stroom worden die – gelijk aan de bloedsomloop – het gehele menselijke organisme zal doorstromen. Door "alle volkeren" zal deze stroom van de werking van het geestelijke geweten stromen, ze innerlijk transformerend en uit de boeien van de groeps- en organisatievormen bevrijdend. En voor zover onder alle volkeren er mensen en groepen van mensen daarop zullen reageren, zal geleidelijk aan een nieuwe cultuurgemeenschap van de mensheid ontstaan – de cultuurgemeenschap die in de Openbaringen van Johannes als "Filadelfia" wordt aangeduid en welke naar de geesteswetenschappelijke terminologie het zesde na-Atlantische cultuurtijdperk is.
            De zesde na-Atlantische cultuur zal de cultuur van de Christusimpuls zijn, die niet louter als een leer, maar met name als een sociale kracht door de gehele mensheid zal stromen. En deze cultuur zal aanplantingen hebben onder "alle volkeren" en zal een rondom de Aarde voerende, alle volkeren en landen verenigende band van broederlijke eenheid van de mensheid zijn. Want zij zal de vrucht van de regulering van de verhoudingen van links en rechts zijn in de zin van de ervaring die door de beproeving van de geseling mogelijk gemaakt zal worden.

           
3. De doornenkroning

De innerlijke ontmoeting met het geestelijke feit van de doornenkroning, die op die van de voetwassing en de geseling volgt, openbaart voor de kennis net zo belangrijke fundamentele geestelijke feiten en wetten als dit bij de voetwassing en de geseling het geval is. Ze onthult de vanuit de geestelijke wereld bedoelde en gewenste aard van de regulering van de verhouding van voor en achter. Want deze verhouding dient net zo bewust in de zin van de Christusimpuls te worden gereguleerd als de verhoudingen van boven en beneden alsmede die van links en rechts door geestelijk werk, het levenslot en de wereldgeschiedenis dienen te worden geregeld.
            Om datgene wat bij de verhouding van voor en achter van belang is te begrijpen dient eerst het menselijk wezen onder het gezichtspunt van dit probleem te worden onderzocht. Met name dient als eerste het "simpele" feit in haar innerlijke draagwijdte te worden beschouwd dat de mens in het waarnemen, spreken, handelen en bewegen in de voorwaartse richting georganiseerd is. De voorste mens is de waarnemende, sprekende en met zijn handen doende en met zijn benen bewegende mens, terwijl de achterste mens blind, stom en niet tot handelen in staat is.
            De fysieke organisatie van de mens brengt dus het innerlijke feit tot uitdrukking dat de actieve mens van voren en de passieve mens van achteren gevormd werd. Alle levensmoed in het aardse leven vindt dus zowel haar expressie als haar organen aan de voorzijde van de mens; alle devotie aan het beschikken van het hogere en onbekende over het bestaan  is aan de achterkant van de mens aangelegd. Maar de mens – zoals hij na de zondeval geworden is – is niet uitsluitend de vertegenwoordiger van moed en devotie; hij is integendeel zodanig aangelegd dat vrees en schaamte een minstens evenzo belangrijke rol spelen als levensmoed en berusting in het levenslot.
            Want de twee elementaire basiskrachten die door de zondeval zich in de mens genesteld hebben zijn nu juist vrees en schaamte. In de Bijbel wordt dit feit aangegeven doordat er gezegd wordt dat Adam zich voor de Heer had verborgen, en dat het eerste mensenpaar zag "dat zij naakt" waren. – De ogen werden de mens dan wel "geopend", maar tegelijkertijd werden ze zich hun "naaktheid" gewaar. Lucifer heeft daarmee dan weliswaar zijn belofte gehouden: de zinnen van de voorste mens openden zich voor de buitenwereld – maar op hetzelfde moment trok de schaamte bij deze mens in. En de kracht welke van achteren de ruggemens uit het Paradijs stootte, en hem tot de vlucht dreef, was de kracht van de vrees. Sindsdien is de voorste mens van schaamte vervuld en werd de achterste mens tot een angsthaas. Want deze twee krachten houden de mens ervan af dat hij opnieuw het "paradijs", op de drempel waarvan de wachter staat, zou ervaren. De schaamte doet hem zich van het paradijs afwenden en de vrees houdt hem van het paradijs weg.
            Nu werken deze krachten echter grotendeels verborgen in het onderbewustzijn van de mens. Daar veroorzaken ze het gordijn dat de geestelijke wereld verbergt. Slechts een klein deel van deze krachten dringt tot het bewustzijn door dat zichzelf in het fysieklichaam beleeft. Verheft zich echter  het bewustzijn in het etherlichaam, dan wordt het zich van die krachten bewust. En wel ontmoet het in het etherlichaam deze krachten op een zodanige wijze dat het met de aard van het etherlichaam als het tijdlichaam overeenkomt. Het beleeft daar namelijk de schaamte als die elementaire kracht welke het verleden afdekt; de vrees beleeft het echter als de kracht die de toekomst versluiert. Want in het etherlichaam is de mens op tegengestelde wijze georganiseerd van de manier waarop hij fysiek georganiseerd is. Dit betreft niet alleen het geslacht, maar ook de verhouding van de voorste mens en de achterste mens: terwijl in het fysieklichaam de mens vooruit kijkt, is het in het etherlichaam zo dat de mens naar achteren kijkt. De schouwende, d.w.z. de "voorste" mens is in het etherlichaam de naar het verleden schouwende – en de "achterste" mens is naar voren, naar de toekomst gericht.
            Tot volledige ontwikkeling komen deze disposities in nog hogere wezensdelen van de mens tijdens het leven na de dood; want daarin ervaart de mens de Kamaloka-toestand naar achteren en de Devachan-toestand in de richting van de toekomst.
            Nu komen echter deze disposities tijdens het leven tussen geboorte en dood in de regel niet tot ontwikkeling. Ze komen fundamenteel niet tot bloei aangezien schaamte en vrees de geestelijke wereld afdekken. Deze twee gevoelskrachten zijn het "innerlijke" karma van het Luciferische en het Ahrimanische in de mens. Deze houden de mens ervan af dat hij bewust de geestelijke wereld betreedt. Maar dezelfde krachten worden tot vleugels van de ziel, wanneer de schaamte in geweten en vrees in ontzag worden omgezet. Want schaamte en vrees zijn de stralen van het gedeelde zwaard van de wachter die op de drempel van de geestelijke wereld staat, waarmee hij voorkomt dat onbevoegden de drempel overschrijden; ontwaakt geweten en eerbied zijn daarentegen de twee vleugels waarop dezelfde wachter de ziel van de mens tot in de geestelijke wereld verheft.
            De ontmoeting met de wachter op de drempel is dan ook de derde basis van het pad van het christelijke rozenkruis. Want deze ontmoeting bepaalt de methode van voorbereiding, en ze is ook datgene wat zekerheid  voor de kennis van de geestelijke wereld garandeert. Doordat het niet veranderde Luciferische en het Ahrimanische aan deze zijde van de drempel achtergelaten wordt, is ook de ervaring aan gene zijde van de drempel een zekere. Zij is een zekere om reden dat ze tot stand komt zonder deelname van de krachten welke illusies veroorzaken.

Nu zijn er weerom andere wegen die zonder de ontmoeting met de wachter op de drempel tot geestelijke ervaringen dienen te leiden. Er zijn bv.  mensen die "de zalige rust in het licht" nastreven. Ze streven dit echter op zodanige wijze na dat ze de geestelijke wereld als zaligheid beleven willen. Ze verheffen zich door het verhogen van hun eerbied tot het beleven van de lichtgevende zaligheid waarin ze alles vergeten – met inbegrip van alle ontberingen en smarten van de mensheid. Maar op die manier zijn ze in strijd met de eis van de wachter om het geweten wakker te houden. Weliswaar koesteren ze de eerbied, maar het nastreven van geluk (Ananda) verdooft het geweten. En doordat dit het geweten verdooft, verdooft het ook de bewustwording van de ontmoeting met de wachter op de drempel. Voor het bewustzijn vindt deze ontmoeting dus niet plaats – en daarom zal ook het betreden van de ware geestelijke wereld niet plaatsvinden. De "lichtvolle zaligheid" die op deze weg wordt ervaren is niet de geestelijke wereld die de mens na de dood pas na de zuivering in het Kamaloka, en die de mens op de weg van de inwijding pas na de ontmoeting met de wachter op de drempel betreedt, maar het is een bijzonder gebied van het bestaan dat als het "Luciferische Devachan" aangeduid kan worden. Dit gebied is een soort "Luciferische dubbelganger" van de Aarde; het is vol licht, maar er zit geen waarheid in.

Andere mensen streven echter naar kennis van het verborgene door het overwinnen van vrees. Ze ontwikkelen echter niet de moed die de uitdrukking van eerbied is, maar de moed van het oneerbiedig realisme. Daardoor komen ze tot de ervaring van de zogenaamde "onverbloemde waarheid" over mens en wereld. Ze ervaren namelijk de geheimen van het onderbewustzijn, zowel van de mens als van het aarde-organisme. Alle vormen van egoïsme in de mens worden ze zich daardoor gewaar, en vele krachten van het binnenste van de Aarde worden door hen onderkend. Er is weliswaar moed nodig om dit te kennen, maar die moed is door zijn aard – omdat ze zonder eerbied is – een geestelijk cynisme. En de mens zoals hij op deze weg gekend wordt, is niet de ware mens maar de lagere mens van het onderbewustzijn – en de wereld die daarbij gekend wordt is niet de ware geestelijke wereld, maar de in zijn tegenovergestelde vervormde reflectie in de gestalte van de sferen van het binnenste van de Aarde. Want op deze weg is het niet mogelijk om de ware geestelijke wereld binnen te dringen, omdat deze door de wachter behoed wordt, wiens eisen gewetensmoed en eerbiedige toewijding luiden. Als men de ontmoeting met de wachter vermijdt, dan leidt het eenzijdige streven niet tot de geestelijke wereld, maar ofwel tot de wereld van Lucifer ofwel tot de wereld van Ahriman.

Om deze redenen behoort de ontmoeting met de wachter op de drempel in dezelfde mate tot de principes van de scholingsmethode van het christelijke rozenkruis als het “voetwassings-" principe en het principe van de "geseling". Nu heeft echter de ontmoeting met de wachter heel bepaalde gevolgen voor de mens die deze beleeft heeft. Sommige geheimen van het bestaan worden voor hem openbaar – en hij wordt zelf tot de "hoeder" van deze geheimen. De wachter op de drempel vertrouwt hem vanaf dan een deel van zijn missie toe. De mens wordt zelf met een deel van de verantwoordelijkheid belast welke de taak van de wachter op de drempel inhoudt. Wat hem door de geestelijke wereld werd toevertrouwd dient de mens nu in de zin van de opgave van de wachter op de drempel te "behoeden". Dit betekent echter dat het aan zijn vrijheid wordt overgelaten op welke wijze hij zijn weten in dienst van de mensheid wil stellen. Want het "hoeden" bestaat niet in het verbergen of achterhouden, maar in de taak om de kennis op de juiste wijze voor allen toegankelijk te maken die deze bewust nastreven en deze werkelijk nodig hebben.
            Een nieuwe "waardigheid" wordt de mens dus toevertrouwd, doordat hij de beproeving van de ontmoeting met de wachter doorstaat. Er zal hem een "kroon" opgezet worden, die echter slechts spot en hoon in de ogen van de wereld zou betekenen, wanneer de wereld er kennis van zou nemen, en welke voor de betrokken mens zelf een nieuw leed en een nieuwe beproeving betekent. Want zoals de mens schaamte en vrees diende te overwinnen om aan de eisen van de wachter op de drempel te voldoen, zo wordt hij zelf vanaf dat moment steeds meer tot niet alleen vertegenwoordiger van het mysterie, maar ook tot verwekker van schaamte en vrees in andere mensen.
            Hij wordt niet louter tot de overvloedige weldoener van andere mensen, maar hij wordt tegelijkertijd zelf voor veel mensen tot een beproeving. Hij zal er rekening mee moeten houden dat het vertegenwoordigen van de waarheid voor de mensen vaak ook het beschaamd maken en het doen schrikken van mensen met zich brengt. Ja, het brengt ook de noodzaak met zich om in stilte te staan voor de ogen van velen, voor ogen die ofwel gierig bespieden om iets aan de mens te vinden  wat de waarheid die hij vertegenwoordigt onwaardig is, of die onderzoek doen naar zijn levensloop om bewijzen te vinden dat zijn waarheid niet waar is. Want de schaamte die niet blootgesteld wil worden maakt de blik van de mensen scherp voor alle gebreken van de persoonlijkheid die voor de geestelijke waarheid te vertegenwoordigen heeft, en de vrees die verborgen wil blijven begiftigt de blik van de mensen met de vaardigheid om tegenstrijdigheden te vinden in de geestelijke waarheid die de mens vertegenwoordigt.
            Aan dergelijke ogen wordt de mens blootgesteld wanneer hij het "hoeden", het vertegenwoordigen van de geestelijke waarheid op zich heeft genomen. En de drager van de doornenkroon heeft de schaamte en de vrees te overwinnen om aan dergelijke ogen van mensen te worden blootgesteld, net zoals hij schaamte en vrees te overwinnen had voor de stem van het geestelijk geweten dat de wachter op de drempel vertegenwoordigt. Hij mag zich niet in polemische zelfverdediging laten betrekken, noch mag hij terugschrikken voor de mensen met de "schaamteloze en snijdende blik" die hem uitkleden en zijn heiligste zaken in stukken snijden. Noch kan hij zichzelf een agressieve stap vooruit toestaan, noch mag hij één enkele stap terugwijken. De doornenkroon van zijn opgave verplicht hem tot staan – tot in de waarheid staan. Dit staan is tegelijk ook de ervaring van een nieuwe waardigheid – de waardigheid van de waarheid die door de mens wordt vertegenwoordigd. En deze waardigheid is de ware waardigheid van de mens, de waardigheid van de mensenzoon. –

Wat geprobeerd is om hier in meer algemene aard te karakteriseren, kan aan de hand van vele concrete voorbeelden tot aan schrijnende levendigheid toe verduidelijkt worden, wanneer men zich vanuit dit standpunt met de levensloop van Rudolf Steiner bezighoudt. De levensloop van Rudolf Steiner is waarachtig de beste bron van waaruit een diepgaand begrip van de voetwassing, geseling, doornenkroning, kruisdraging en kruisiging kan worden geput! Door die levensloop zijn deze stadia in de geestelijke geschiedenis van tegenwoordig ingevoerd en deze geven daar tegelijk de waartekenen van de toekomstige geestelijke geschiedenis van de mensheid weer. Want zoals bv.  de geseling een karmische-historische toekomstige noodzakelijkheid in de geschiedenis van de mensheid voorstelt, zo geldt dat ook voor de doornenkroning. De doornenkroning zal een geestelijk-historische situatie zijn op dat moment van de toekomst van de mensheid waarop de "witte mensheid" tegenover de ahrimanische mensheid zal staan. Dan zal de witte mensheid staan als de vertegenwoordiger van de geestelijke waarheid – tegelijkertijd als een verwijt en een waarschuwing tegenover de andere mensheid. En zij zal dan voor een voor alle tekortkomingen en zwakheden helderziend geworden mensheid staan – voor een mensheid die niet alleen de mogelijkheid zal hebben om al het onvolmaakte te zien, maar ook het vermogen om door de toegangspoorten van dat onvolmaakte vernietigend te werken. Dan zal het woord tot historische waarheid worden: "Wie heeft, dien zal gegeven worden, wie niet heeft, van hem zal ook het laatste worden afgenomen". Al het goede dat dan nog steeds iets met het gehalte van enig compromis zal bevatten, zal vernietigd worden door de krachten van de andere mensheid: zo zal "het laatste" afgenomen worden – van degenen die de compromisloze houding niet zullen "hebben". –

Hiermee kan nu de beschouwing van de eerste drie stadia van de lijdensweg, wat hun betekenis betreft voor de occulte methode, voor het karma en de geestesgeschiedenis van de mensheid, afgesloten worden. Toch zou nog een korte moreel-geestelijke samenvatting van het wezenlijke dat in deze fase belangrijk is, op zijn plaats zijn. Deze samenvatting kan eigenlijk in korte zinnen worden uitgesproken. Want bij de voetwassing gaat het om de overwinning van de trots door de dienst; bij de geseling om de compromisloze houding zonder afwijking naar beide kanten; bij de doornenkroning gaat het echter om het staan in naam van de waarheid, zonder vooruit te schrijden of terug te treden. Dus de eerste drie stadia van de christelijke weg kunnen worden samengevat in de woorden:
De eerste worde de dienaar van allen.
Zijn linkerhand wete niet wat de rechterhand doet.
Hij wete: een dienstknecht is niet meer dan zijn meester.
De verdere stadia van de lijdensweg zullen in de volgende beschouwing ter sprake komen.

* * *


maandag 18 maart 2019

Rembrandt als de blindgeborene uit het Nieuwe Testament? - Achtste lezing uit de reeks "Gods Rijk op Aarde realiseren” op 24 maart in het Ita Wegmanhuis





 Op zondagmiddag 24 maart  zal in het Ita Wegmanhuis het achtste hoofdstuk "De genezing van de blindgeborene  en de opwekking van Lazarus" uit het werk “Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament”  van Valentin Tomberg in het kader van “Gods Rijk op Aarde  realiseren – de antroposofische beweging als het Nieuwe Christendom” door de vertaler Robert Jan Kelder met een inleiding en commentaar ten gehore worden gebracht .

In de hervertaling van dit magistraal werk van Valentin Tomberg, dat Evert Jan de Groot digitaal ter beschikking stelde,  is er in dit achtste hoofdstuk een interessante voetnoot over de karmische achtergrond van de individualiteit van deze  door Christus Jezus genezen blindgeborene,  die De Groot schreef op de website van Munin Nederlander aangetroffen te hebben,  en die  luidt:

“Rudolf Steiner heeft over de schilder Rembrandt opmerkelijke dingen meegedeeld:
a) Rembrandt leefde ooit in Atlantis.

b) Hij reïncarneerde een paar decennia voor onze jaartelling als een Ierse prins. Helderziend schouwde hij Jezus’ geboorte, en toog als (enige) wijze uit het westen naar Palestina om de Heiland hulde te brengen. Maar hij werd onderweg gedood.

c) Door verlangen gedreven om de Heiland toch in levende lijve te ontmoeten, reïncarneerde Rembrandt terstond in Palestina. Maar als een blindgeborene! Aan zijn blindheid lag geen karmische fout ten grondslag. Hij ontbeerde het gezichtsvermogen om dat in een later leven versterkt te bezitten. Om de mensheid in dat leven als uitbeelder van de natuur, als schilder, iets bijzonders te tonen. Maar…, als blinde kon hij tot zijn teleurstelling Jezus Christus niet fysiek waarnemen, terwijl hij toch juist dáárvoor in Palestina was geïncarneerd!
d) Jezus geneest hem. En het eerste wat de geheelde dan met de extra nadruk van de overgang van blind zijn naar kunnen zien, waarneemt is de door hem gezochte Jezus! Een verpletterende ervaring, mede door Jezus’ verkondiging dat door hem, Rembrandt, Gods werken openbaar moesten worden (Joh. 9:3).

e) Deze mens reïncarneert tenslotte als Rembrandt en schildert door een speciale organisatie van zijn gezichtsvermogen mens en natuur clair-obscur, zoals de Atlantische mens zichzelf en de natuur waarnam vóór het grote, morele verval van die tijd. Hij schildert in feite een oude, vergeten wereldatmosfeer, nog zwanger van (ongezien) goddelijk leven,- opdat de mens die niet zou vergeten in de moderne tijd, waarin de wereldatmosfeer verschraalt lijkt.

f) En vele malen schildert Rembrandt Jezus als Atlantiër in een Atlantische atmosfeer."

Bij deze voetnoot  stond  echter geen link vermeld en de webmeester van de huidige website http://imagilogos.nl van  Munin Nederlander kon desgevraagd ook niet aangeven waar nu precies deze bronvermelding te achterhalen is. Eigen onderzoek op verschillende Duitse websites van de digitale Rudolf Steiner Gesamtausgabe leverde ook niets op en daarom is de titel van deze aankondiging vooralsnog van een vraagteken voorzien.

De volgende 9de en 10de  afleveringen op zondagmiddag op 31 maart en 7 april van deze reeks van 12 voorlezingen, die ook de herdoop van  Amsterdam als wit magisch centrum van het christelijk-hermetisme beogen, hebben in de aanloop naar Pasen, de veertigdagentijd,  als onderwerp De Lijdensweg van Christus. Ze zijn daarmee een vrije  bijdrage ter verdieping van het religieuze, uit Amerika overgewaaide  kunstproject  van kerkelijke en kunstinstellingen  in de binnenstad van Amsterdam  “Art Stations of the Cross: Troubled Waters” dat bestaat uit een route van 14 (plus 1) staties  van de Lijdensweg met allerlei ondersteunende activiteiten.

Noot: Dit eerste deel van het 8ste hoofdstuk Het oordeel ten gevolge waarvan de blinden ziende en de zienden blind worden” waar de bovengenoemde voetnoot  in der hervertaling van De Groot werd aangebracht is als onderdeel van de hele vertaling hier te lezen. Dit hoofdstuk veronderstelt, zoals  hele werk van Valentin Tomberg, een basiskennis van de antroposofie die in de basiswerken van Rudolf Steiner, zoals Theosofie en De wetenschap van de geheimen der ziel verkregen kan worden
Op deze blog kunnen deze en alle  berichten en aankondigingen van de vorige lezingen nagelezen worden.
De voorlezingen kunnen apart bezocht worden. Voor deelname wordt een vrije bijdrage van circa 10 Euro gevraagd.

Plaats: Ita Wegmanhuis. Weteringschans 74, 1017 XR Amsterdam
Datum en tijd: Zondagmiddag 24 maart, 14.30  tot 18.00 uur
Info: Robert Jan Kelder; info@willehalm.nl; Tel. 020-6944572;06-23559564