donderdag 30 mei 2019

Hemelvaartsdag als de dood van de ziel - Tweede aankondiging van de voorlezing op 2 juni over de Pinkstergebeurtenis


Een geëigende herinnering aan wat er op deze feestdag zo’n twee duizend jaar geleden in Palestina is geschied, valt onderaan te lezen in deel 1”Het orgaan van de Pinksteropenbaring” van het 12de hoofdstuk “De Pinkstergebeurtenis” uit het in afwachting op de boekpublicatie online volledig beschikbaar werk "Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testamentvan Valentin Tomberg dat gericht is aan lezers die zich een basiskennis van de antroposofie hebben verschaft, inclusief van de vele voordrachten van Rudolf Steiner over de evangeliën. Samen met de andere drie delen zal dit 12de hoofdstuk in het kader van “Gods Rijk op Aarde realiseren – De antroposofische beweging als het Nieuwe Christendom” op zondagmiddag 2 juni van 14:30 -18:00 uur in de bibliotheek van het Willehalm Instituut, 386A, Amsterdam 1017 JB  door de vertaler Robert Jan Kelder met een inleiding en commentaar ten gehore worden gebracht (zie de vorige bijdrage hier voor de eerste uitvoerige aankondiging). 



Het orgaan van de Pinksteropenbaring

In de voorafgaande beschouwing werd getracht het geestelijk feit tot uitdrukking te brengen dat er naast de schriftelijke evangelieberichten een "ongeschreven evangelie" bestaat, het levenstableau van Christus Jezus, dat als het ware in de etherische aura van de Aarde is blijven staan. Dit niet vernietigbaar en onuitwisbaar evangelie is – en zal in de toekomst steeds meer zo zijn – de bron van die kennis over het negentien eeuwen geleden plaatsgevonden Christusgebeuren, hetwelk op de weg van het imaginatief schouwen, de geïnspireerde kennis en de intuïtieve ervaring verkregen kan worden.
            Maar dit "ongeschreven evangelie" heeft niet alleen betekenis voor het heden en voor de toekomst – ook in het verleden heeft het een enorme betekenis gehad, en wel reeds vrijwel direct na de gebeurtenissen van het mysterie van Golgotha. Want in de veertig dagen tussen het mysterie van Golgotha en de Hemelvaart vond in essentie het beleven van de beelden van het levenstableau van Christus Jezus door de discipelen plaats. De "instructie van de Herrezene", het onderwijs dat de discipelen op dat moment door de Herrezene kreeg, bestond er met name uit dat beelden voor hun ziel ontstonden, waarvan ieder een beeld dat op de tijd van leven en werken van Christus Jezus vóór het mysterie van Golgotha betrekking had, wakker riep en zich als het ware met het wakker geroepen beeld uit het verleden verenigde. Er traden dus voor de zielen van de discipelen de beelden steeds paarsgewijs op: een beeld als een openbaring van de Herrezene en een beeld van Zijn leven en werken vóór het mysterie van Golgotha. En het was steeds zo dat het eerste beeld als het ware als de hogere betekenis en vervulling van het tweede beeld beleefd werd. Aldus leidde de Herrezene de zielen van de discipelen door de scènes van Zijn levenstableau, maar zodanig dat iedere scène tegelijkertijd als imaginatieve uitdrukking van een hogere geestelijke waarheid beleefd werd. Het was inderdaad onderwijs – en datgene waarin onderwezen werd was de inhoud van het "Ongeschreven evangelie".
            Toen geschiedde het dat het door middel van de imaginatie gegeven onderwijs ophield. De beelden verdwenen uit de beleving van de discipelen en ook de gestalte van de Herrezene zelf verdween. Dit gebeurde op Hemelvaartsdag. Sinds die dag begon er voor de discipelen een pijnlijke tijd. Want ze beleefden zichzelf als leeg en verlaten. De wereld van de betekenisvolle beelden was weggevaagd; in duisternis en stilte werden nu de zielen ondergedompeld. De pijn die de discipelen op dit moment ondergingen is nauwelijks te vergelijken met enige soort pijn die in het gewone leven kan worden beleefd. Want hij werd niet veroorzaakt door de aanwezigheid van iets wat bedroevend of pijnlijk was, maar door de afwezigheid van alles wat aan de ziel leven en inhoud gaf. In deze toestand van de ziel is ieder "positief" lijden slechts een opluchting: de scherpe pijn is inderdaad ook een ervaring en behoort daarom tot het leven, terwijl de pijn van het leeg-zijn geen ervaring, maar een toestand is waarin de ziel zichzelf als niets beseft.
            De ervaring door de discipelen van de dood van de ziel was het die aan Pinksteren vooraf ging. En deze ervaring was de noodzakelijke voorbereiding voor dat gebeuren. Want het ging bij dat gebeuren om de ervaring van de opstanding van de ziel – een ervaring die alleen maar op die van de dood van de ziel kon volgen.
            Maar nu werd die pijnlijke voorbereiding op de Pinkstergebeurtenis door een zekere omstandigheid verlicht, namelijk door het feit dat de pijn van die voorbereiding voor de kring van discipelen een gemeenschappelijke, en bijgevolg een gedeelde was. De eenzaamheid die door de discipelen werd beleefd was een geestelijke – maar menselijk gesproken betekende die juist een band die de kring van discipelen ten diepste samenbond. Want gemeenschappelijke pijn is de meest krachtige manier om mensen onderling te verbinden – en de pijn die door de discipelen werd ervaren bewees zich als die band welke nodig was om de groep discipelen tot het orgaan van de Pinksteropenbaring samen te binden.
            Want een speciale soort onderlinge verbinding tot een eenheid van de groep discipelen was nodig voor het tot stand komen van de Pinksteropenbaring. En wel diende deze verbinding zodanig te zijn dat ze niet alleen op een gemeenschappelijke gezindheid, maar vooral op een gemeenschappelijkheid tot in de diepste gronden van het gevoelsleven diende te berusten. Daartoe dienden de gevoelslichamen van de discipelen zodanig met elkaar verbonden te worden als de twaalf stromen van het bovenzinnelijk hart van het menselijk lichaam met elkaar verbonden zijn. Het ging er als het ware om de groep discipelen tot een orgaan te vormen die met de innerlijke structuur van het bovenzinnelijk hartorgaan overeenkomt. Want de ervaring van de opstanding van de ziel diende in het hart te worden beleefd – maar ze diende door één hart te worden beleefd dat de mensheid zou kunnen vertegenwoordigen.
            En er moest zo’n hart worden aangekweekt – een hart van de mensheid, bestaande uit een groep mensen die hun gevoelslichamen door het ondervinden van de gemeenschappelijk doorstane pijn net zo met elkaar verbonden hadden als de blaadjes van een bloem met elkaar verbonden zijn. Zodoende stelde de gemeenschap van discipelen ten tijde van de Pinkstergebeurtenissen een "twaalfbladige bloem" voor, waarbij de individuele "bladeren" van die "bloem" zich rond een middelpunt gerangschikt hadden. Dit middelpunt werd door een gestalte weergegeven welke als de dertiende in het midden van de kring van discipelen de centrale plaats innam. In de kerkelijke traditie werd ze als Maria, de moeder van Jezus,  aangeduid en gepresenteerd – in de gnostische esoterische traditie duidde men haar aan als de "Jonkvrouw Sophia".
            Maria-Sophia was het "hart van het hart", d.w.z. zij vormde het middelpunt van de kring van Twaalf dat in het uur van Pinksteren als het ware het "hart van de mensheid" was.
            Van de centrale betekenis van Maria-Sophia in de kring van de Twaalf bij het tot stand komen van de Pinksteropenbaring was men steeds op de hoogte – zowel in de eerste eeuwen na Christus als in de late middeleeuwen. Deze wetenschap vond ook in de kunst zijn uitdrukking. Zo stelt een miniatuur van de Syrische Codex (586 na de geboorte van Christus), die bewaard wordt in de Bibliotheca Laurenziana in Florence, de Pinkstergebeurtenis als volgt voor: Maria die in het midden van de Twaalf staat, de Heilige Geest die in de vorm van een duif boven haar hoofd zweeft en de stroom van de openbaring direct over haar heen giet, terwijl bij de Twaalf als gevolg daarvan vuurtongen boven de hoofden oplaaien. Maria-Sophia wordt getoond in een lichtpaars overgewaad (maphorion) op een blauwe rok (chiton). De gezamenlijke groep van gestalten is omgeven door motieven van bloeiende bloemen en van boven bedekt door een omvattende, omgekeerde schaal.[1]
            Dit beeld van de kring van Twaalf met Maria-Sophia in het hart leidt ons tot een vraag zonder welks beantwoording de Pinkstergebeurtenis niet begrepen kan worden, namelijk de vraag naar het wezen van Maria-Sophia en haar deelname aan het tot stand komen van de Pinksteropenbaring.





[1]Carucci, p.140; Kondakoff »Ikonografya Bogomateri«, Vol. l, p. 187.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten