woensdag 27 februari 2019

WIT MAGISCH CENTER AMSTERDAM - Vijfde lezing op 3 maart van de “Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament” van Valentin Tomberg in het kader van “Gods Rijk op Aarde realiseren – de antroposofische beweging als het Nieuwe Christendom”

Na de vierde lezing in de reeks  van 12 lezingen verleden zondagmiddag, 24 februari door Robert Jan Kelder, stichter van het Willehalm Instituut en initiator van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.), in de grote zaal van het Ita Wegmanhuis te Amsterdam (zie beeld) over de eerste drie zaligsprekingen van de Bergrede, gaat nu de vijfde op zondagmiddag 3 maart over de drie middelste zaligsprekingen onder de titel “Zielsmatige ontwikkelingswegen en geestelijke wegen van het lot in verband met de zaligsprekingen van de Bergrede”. Aan de hand van deze lezing met inleiding en commentaar en de volgende 7 afleveringen van deze reeks (zie het programma onderaan) zal onze hoofdstad dus als Wit Magisch Centrum Amsterdam worden herdoopt. De lezing zal begeleid worden door een deeltentoonstelling "De Deugden - Krachten van het Nieuwe Christendom" van de tekst van de Duitse filosoof/antroposoof Herbert Witzenmann (1905-1988) over de maandmeditatie van maart met de overeenkomstige verluchting van de Nederlandse kunstschilder Jan de Kok. 
I.
Ook dit vierde hoofdstuk bestaat uit drie delen en wel uit deel I: “Innerlijke transformaties van de zielendelen van de mens op het pad van de christelijke geestesscholing”; deel II: “De geestelijke wegen van het lot aan de hand van de laatste drie zaligsprekingen van de Bergrede” en deel III: “De kosmische betekenis van de zaligsprekingen van de Bergrede”.
Pas in dit laatste deel wordt het geheel duidelijk waarom het gerechtvaardigd is om deze vijfde lezing onder de titel “Wit Magisch Centrum Amsterdam” aan te kondigen. De betreffende tekst in dit deel deel luidt als volgt (de hele tekst is onderaan als bijlage voorhanden): 
“De negen zaligsprekingen werden tot nu toe beschouwd in hun betekenis voor het karma van de mensheid, maar nu rijst natuurlijk de vraag: wat betekenen ze voor het karma van de wereld? Want een dergelijke betekenis moeten ze hebben, de mensheid maakt immers een belangrijk deel uit in het wereldgebeuren, en anderzijds is de Christusimpuls niet iets wat alleen de geschiedenis van de mensheid aangaat maar ook haar karma. – Een antwoord op deze vraag kan worden gekregen, wanneer men de onmiddellijk op de negende zaligspreking volgende tekst van de Bergrede (zoals in het Evangelie van Mattheüs gegeven) beschouwt. Deze tekst, die een soort samenvattende epiloog van de zaligsprekingen is, culmineert in twee zinnen:
‘Gij zijt het zout der Aarde.’ (Matth. 5.13)
‘Gij zijt het licht der wereld.’ (Matth. 5.14)
Deze twee zinnen zeggen wat de mensen die de Christusimpuls hebben opgenomen voor de Aarde en voor de wereld te betekenen hebben.
Wat er met deze mensen zelf gebeurt – daarover geven de spreuken van de zaligsprekingen uitsluitsel; welke werking op het objectieve wereldgebeuren daardoor mogelijk gemaakt wordt – daarover spreken deze twee zinnen. En wel spreken ze over de werking van de vermenselijkte Christusimpuls in twee richtingen: in de richting van het doordringen van het lagere en in de richting van het oplichten naar boven. Want het "zout" is datgene wat de Aarde doordrongen heeft om haar haar morele "smaak" te verlenen; het "licht" echter is datgene wat van de Aarde in de kosmos oplicht en wat haar – vanuit de kosmos gezien – van een donker tot een lichtend hemellichaam verandert. In deze twee richtingen ligt de objectieve bestemming van de mensheid überhaupt: enerzijds de Aarde tegenover de hemel zichtbaar te maken, en anderzijds haar innerlijk met moraliteit te doordringen […]
Het ontsteken van het licht dat in de kosmos uitstraalt is echter slechts één kant van de objectieve betekenis van de spirituele stroming in de mensheid. De andere kant bestaat hieruit dat de Aarde zelf innerlijk getransformeerd worde, en wel in de zin dat haar – vanuit het morele standpunt beschouwd – neutrale gebeuren met moraliteit doordrongen worde. Want de natuurlijke processen van de Aarde zijn op zich goed noch kwaad; ze staan tussen de wereld van het goede en de wereld van het kwade – welke laatste vanuit het binnenste van de Aarde opwaarts werkt – zowel voor de invloeden van de ene wereld als voor die van de andere op gelijke wijze open. En de natuur zal zo lang twee heren dienen als de mens twee heren dient. Want het is de taak van de mens om het beslissende gewicht in de ene schaal te leggen en de natuur van het heen-en-weer schommelen te verlossen.
Dit wankelen wordt door de natuur als ziekte ervaren. De oorzaak van deze ziekte is juist deze neutrale plaatsing van de natuur in de strijd tussen de werelden. Haar toestand is werkelijk "een smaakloos geworden zout dat wordt vertrapt", – want ze is louter een object geworden in de strijd tussen goed en kwaad. En de mens die met zijn wil, voordat een zeker kritisch werelduur geslagen zal hebben, niet een keus heeft gemaakt, zal ook de eigenschap van medebepalend subject verliezen en tot louter object van de strijd worden, die dan door anderen zal worden gevoerd. Zulke mensen zullen in de toekomst een vierde natuurrijk scheppen, dat het onderwerp van de verlossende werking van de witte magie zal vormen, die dan door de witte mensheid zal worden uitgeoefend. Dit deel van de mensheid is het "zout dat zijn kracht heeft verloren" en daarom van een werkzame kracht tot een lijdend voorwerp zal worden.”
(Noot s.v.p. dat het begrip “wit” niet materialistisch maar natuurlijk spiritueel moet worden opgevat. Dit gehele deel III is hier als bijlage toegevoegd.
II.
Een verdere motivatie om onze hoofdstad na de heftige periode van de Provo’s met hun grijze rookmagiër Robert Jasper Grootveld nu als “Wit Magisch Center Amsterdam” aan de hand van het werk van Valentin Tomberg te herdopen ligt niet alleen in het feit besloten dat deze christelijke hermeticus en witte magiër tussen 1939 en 1944 zelf in Amsterdam (op de Berkelstraat) heeft gewoond en gewerkt, maar ook in datgene wat Harrie Salman in zijn bijdrage “Die Wirkung von Valentin Tombergs Tätigkeit und seinen Schriften in den Niederlanden” aan het boek “Valentin Tomberg / Leben – Werk – Wirkung” Band III (Novalis Verlag, 2016) verder over hem heeft geschreven (hier in mijn vertaling): “In de 30ste week van de “Onze Vader cursus” [gehouden in ‘t geheim in Amsterdam tijdens de oorlog] vergeleek Tomberg Holland en zijn rivierendelta met de Nijldelta in Egypte. Holland zou de opgave hebben om polariteiten te verbinden (bv. kennis en openbaring, vrijheid en autoriteit, traditie en vooruitgang). Amsterdam zou in dit beeld het nieuwe Alexandrië zijn. Hier diende de geestelijke traditie van Egypte zich verder te ontwikkelen. [Deze uitspraak wordt nog intrigerender door het feit dat Tombergs wijlen uitgever Willy Seiss van het Achamoth Verlag ervan overtuigd was dat Valentin Tomberg een reïncarnatie was van niemand minder dan Hermes Tresmegistos, de stichter van de oud-Egyptische beschaving, iets waarvan natuurlijk alleen zijn werk een bewijs en getuige kan zijn]. Valentin Tomberg was vijf jaar in Amsterdam actief [o.m. in het verzet om Engelse piloten terug naar Engeland te krijgen]. Zijn activiteit was nog niet expliciet met de vernieuwing van het Hermetisme verbonden.
De christelijke impuls van het Egyptische Hermetisme werd enkele jaren later duidelijk zichtbaar toen Joost Ritman, een lid van de gnostische School van het Gouden Rozenkruis (Lectorium Rosicrucianum, opgericht door Jan van Rijckenborg in Haarlem) in Amsterdam zijn filosofisch-hermetische bibliotheek stichtte […] Als nieuwe ‘Alexandrinische’ bibliotheek heeft die de geestelijke atmosfeer van Amsterdam veranderd, zoals dit ook door het geestelijk werk van Valentin Tomberg in de jaren 1939-1944 is gebeurd.”
(Salman heeft in dit overzicht over de werking van het werk van Valentin Tomberg na 1973 niet verzuimd mijn voorlezingen te noemen van mijn vertalingen van diens 12 “Antroposofische beschouwingen over het Oude Testament” die in het kader van "Het Nieuwe Christendom ter Herkerstening van de Lage landen" in de slotkapel van Oud-Zuylen in 2014 plaatsvonden, en die in 2015 voortgezet werden in de Willehalm bibliotheek te Amsterdam met de voorlezingen van de “Beschouwingen over het Nieuwe Testament en de Apocalyps van Johannes”.)

De overtuiging van Willy Seiss over de hoge, uitzonderlijk individualiteit van Valentin Tomberg kan men nalezen in zijn verweerschrift “Der Kampf gegen Valentin Tomberg und seine geisteswisseshaftlich erforschte Christsophie – Dokumentiert an Hand des Briefwechsel zwischen Valentin Tomberg und Marie Steiner“ Teil B Briefwechsel – Ein Beitrag zur Klärung der Zusammenhänge (Achamoth Verlag Schönach 1999 (De strijd tegen Valentin Tomberg en zijn geesteswetenschappelijk  onderzochte Christosophie – Gedocumenteerd aan de hand van de correspondentie tussen Valentin Tomberg en Marie Steiner – Deel B Correspondentie – Een bijdrage aan de opheldering van de samenhangen”.) Op p. B-13 schrijft hij: "Wie, dat  is de vraag, is deze Tomberg die met gewichtige uitspraken in de openbaarheid en voor de kerken, de Rooms-katholieke alsook de Oosterse Kerken treedt? Wat zou hem ertoe aanleiding geven om aan deze instituties de “dimensie der diepgang” – door opname van de door de Christusimpuls vernieuwde Hermetische traditie – toe te voegen?          

Nu was deze Hermetische bron er lang voor de tijd van de kerkelijke institutionaliseringen, dus lang voor de tijd van de geboorte van Christus, zoals ook de kerkelijke kringen bekend is dat haar sacramenten daarvan, van de oude mysteriën van Egypte, zijn overgenomen.  Ook de Christengemeenschap leeft van deze bron van Hermes Trismegistos die Tomberg in lang vervlogen tijden als leerling van Zarathoestra was. Zou Tombergs opgave daarin gelegen hebben om die diepe, oeroude traditie met het christendom of deze met het Hermetisme nieuw, tot levende traditie, te verbinden?”

Deze opvatting werd recentelijk (in 2017)  ook tot uitdrukking gebracht in de uitnodiging tot het bijwonen van een op 1 juli dat jaar in Soesterberg plaatsgevonden en door het Achamoth Verlag in Zuid-Duitsland georganiseerde bijeenkomst onder de titel “Het hermetische werk van Valentin Tomberg in samenhang met de geesteswetenschap van Rudolf Steiner”  en een boekpresentatie van  deel 1 van de Meditaties op de Grote Arcana van de Taro van Valentin Tomberg in de vertaling van Maria Schokking-Dufour door de Uitgeverij Nearchus. 

Daarin schrijft het Achamoth-team het volgende:  “Zeer vereerde vrienden en geïnteresseerden in het antroposofische en hermetische werk van Rudolf Steiner en Valentin Tomberg,  Zoals U weet, is het levenswerk van Rudolf Steiner, de antroposofie, een ‘weder-opstanding van de Egyptische Mysteriën’, zoals Rudolf Steiner herhaaldelijk zelf heeft gezegd.  Wie was nu de grondlegger van deze Egyptische mysteriën? Dat was Hermes, die het astraallichaam van de grote Zarathustra erfde en sindsdien dit astraallichaam draagt, of anders gezegd, in bewaring heeft gekregen. Deze individualiteit was bijna iedere eeuw geïncarneerd, want hij is de toekomstige Bodhisattva Maitreya, die eens ‘het Goede’ zal brengen. - Deze individualiteit leefde ook in Valentin Tomberg van wie bekend is, toen men bij hem aandrong de vraag te beantwoorden of HIJ de Bodhisattva was: ‘Vraagt U mij liever wie ik was in de Egyptische tijd!’ Toen de vragensteller tot driemaal toe vasthield aan de vraag naar de identiteit van de Bodhisattva, zei Tomberg in alle rust: ‘Hermes, ik was Hermes ten tijde van de Egyptische cultuurperiode.’ Immers, niemand zal direct van zichzelf zeggen dat HIJ de Bodhisattva is.”


Nu behoeven deze programmatische verwijzingen naar de identificatie van Hermes Tresmegistos met Valentin Tomberg en diens relatie met de Maitreya Boeddha natuurlijk een gedegen geesteswetenschappelijk onderbouwing die hier niet gegeven kan worden en blijft deze door velen betwijfelde dan wel fel bestreden identificatie dus niet meer dan een gewaagde stelling. Maar met de aangegeven literatuur en de nu voorhanden drie werken in druk van Valentin Tomberg  tezamen met diens door mij tussen 2014 en 2016 vertaald en op internet geplaatste Antroposofische beschouwingen over het Oude Testament, het Nieuwe Testament en de Apocalyps van Johannes als een bijdrage aan het door Rudolf Seiner vanuit de geestelijke wereld op aarde gebrachte Nieuwe Christendom plus Valentin Tombergs in het Nederlands reeds ter beschikking zijnde twee delen over de Grote Arcana van de Taro zou men een begin met een dergelijke onderbouwing kunnen maken door te vervolgen hoe in al deze werken (en overigens ook in al zijn zgn. post-antroposofische werken)  het voorchristelijke hermetische credo van “wat is boven, is als wat is beneden” nu  op een esoterisch-christelijke wijze zijn weerslag vindt
De welwillende lezer wordt vriendelijke uitgenodigd deze herdoop van onze hoofdstad tot "Wit Magisch Centrum" bij te wonen, waarin ook aandacht zal worden besteed aan de verschillende sociale kunstactiviteiten die door het door mij in 2005 opgerichte Willehalm Instituut voor Antroposofie als Graalonderzoek, Koninklijke Kunst en Sociaalorganica en in naam van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.) in Amsterdam en daarbuiten zijn van ondernomen. Toegang is gratis, wel is een vrije bijdrage van circa € 10,00 gewenst. Voor koffie en tee wordt gezorgd.


Programma van de volgende lezingen:

VI. Zondag 10 maart:     Het Onze Vader als weg tot de lotsverbinding met God de Vader
VII. Zondag 17 maart:  De tekenen en wonderen van Christus Jezus naar het Evangelie van Johannes
VIII. Zondag 24 maart: De genezing van de blindgeborene en de opwekking van Lazarus
IX. Zondag 31 maart: De Lijdensweg
X. Zondag 7 april: De hogere treden  van de Lijdensweg
XI. Zondag 26 mei: Het Mysterie van Golgotha
XII. Zondag 2 juni: De Pinkstergebeurtenis

Bijlage:
3. De kosmische betekenis van 
de zaligsprekingen van de Bergrede

De negen zaligsprekingen werden tot nu toe beschouwd in hun betekenis voor het karma van de mensheid, maar nu rijst natuurlijk de vraag: wat betekenen ze voor het karma van de wereld? Want een dergelijke betekenis moeten ze hebben, de mensheid maakt immers een belangrijk deel uit in het wereldgebeuren, en anderzijds is de Christusimpuls niet iets wat alleen de geschiedenis van de mensheid aangaat maar ook haar karma. – Een antwoord op deze vraag kan worden gekregen, wanneer men de onmiddellijk op de negende zaligspreking volgende tekst van de Bergrede (zoals in het Evangelie van Mattheüs gegeven) beschouwt. Deze tekst, die een soort samenvattende epiloog van de zaligsprekingen is, culmineert in twee zinnen:

"Gij zijt het zout der Aarde." (Matth. 5:13)
"Gij zijt het licht der wereld." (Matth. 5:14)

Deze twee zinnen zeggen wat de mensen die de Christusimpuls hebben opgenomen voor de Aarde en voor de wereld te betekenen hebben.
            Wat er met deze mensen zelf gebeurt – daarover geven de spreuken van de zaligsprekingen uitsluitsel; welke werking op het objectieve wereldgebeuren daardoor mogelijk gemaakt wordt – daarover spreken deze twee zinnen. En wel spreken ze over de werking van de vermenselijkte Christusimpuls in twee richtingen: in de richting van het doordringen van het lagere en in de richting van het oplichten naar boven. Want het "zout" is datgene wat de Aarde doordrongen heeft om haar haar morele "smaak" te verlenen; het "licht" echter is datgene wat van de Aarde in de kosmos oplicht en wat haar – vanuit de kosmos gezien – van een donker tot een lichtend hemellichaam verandert. In deze twee richtingen ligt de objectieve bestemming van de mensheid überhaupt: enerzijds de Aarde tegenover de hemel zichtbaar te maken, en anderzijds haar innerlijk met moraliteit te doordringen.

Het eerste deel van deze taak zal men komen te begrijpen, wanneer men bedenkt dat de Aarde, gezien vanuit de geestelijke wereld, een donkere vlek in de ruimte is. Deze fonkelt alleen op die plaatsen waar mensen gedachten en gevoelens van onzelfzuchtige aard koesteren die van de zwaarte van de Aarde bevrijd en op de geest gericht zijn. Dergelijke op de geest gerichte gedachten en gevoelens scheppen de moreel-geestelijke "verlichting", waarin aardse aangelegenheden vanuit het perspectief van de geestelijke wereld gezien kunnen worden. Dit laatste is een moeilijk kennisproces voor de wezens van de geestelijke wereld. Het is voor hen net zo moeilijk als het voor Aardemensen is om kennis van de geestelijke wereld te verschaffen. En als er geen belangeloze spiritualiteit op Aarde zou bestaan, zou een tegenwoordige kennis van beide werelden door een afgrond onmogelijk zijn gemaakt.
            Deze afgrond, welke de op Aarde beoefende belangeloze spiritualiteit steeds weer overbrugt, creëert Lucifer. De "wolkenlaag" van de Luciferische sfeer waarmee de Aarde bedekt wordt, creëert de donkere schaduw die door de Aarde in de kosmos geworpen wordt. En door deze Luciferische wolkenlaag heen kunnen alleen die spirituele gedachten en gevoelens zich een weg banen, die om altruïstische redenen gekoesterd worden. De wel spirituele, maar op baatzuchtige wijze gekoesterde  gedachten kunnen alleen de Luciferische laag bereiken en worden daar tegengehouden. Wanneer men het zeer grote aantal mensen beschouwt dat religie, mystiek en verschillende soorten van occultisme beoefent, dan zou de Aarde eigenlijk op bijna alle punten fel moeten oplichten. Dat dit niet zo is, komt door het feit dat dit niet op een onzelfzuchtige manier gebeurt.
            In de uitspraak van de Bergrede, die inderdaad tot de intieme discipelen van Christus Jezus gericht was: "Gij zijt het licht der wereld" gaat het echter om het lichten dat van de Aarde uitgaand in de kosmos naar buiten heeft te stralen doordat het de Luciferische laag overwint. Om een belangeloze spiritualiteit gaat het in deze spreuk. Het op onbaatzuchtige wijze beoefenen van spiritualiteit is echter alleen mogelijk, indien dat niet uit persoonlijk belang of wegens bijzondere belangen van een groep gebeurt, maar in het belang van de mensheid. Dit wordt door de woorden van Christus Jezus uitgedrukt: "Men moet zijn licht niet onder een korenmaat zetten, maar op de standaard, en het schijnt voor allen in het huis."
            Omdat het in de zin van de Christusimpuls gecultiveerde geestesleven geen speciale doeleinden kan dienen, is het altijd een gemeenschapsaangelegenheid. Het brengt mensen samen en verenigt hen op organische wijze. Maar deze gemeenschap mag zich geen "doelen" en "taken" stellen die het algemeen menselijke doen en streven beheersen. Het dient een niveau te verkrijgen dat, gerelateerd aan het niveau van de algemene gewoontes, zich als een berg ten opzichte van een dal verhoudt. De door de Christusimpuls gevormde spirituele gemeenschap moet als een "stad op de berg" zijn. En juist dit verschil moet het zijn wat haar in de wereld zichtbaar zal maken. Haar  bestaansrecht heeft daaruit te bestaan, dat ze enerzijds er voor iedereen is, maar dat ze zich boven het niveau van de normale praktijken van macht, strijd en rivaliteit verheft. Het enkele feit dat ze zich, door het ontbreken van de uitgangspunten van macht, strijd en rivaliteit van het algemeen gangbare onderscheidt, maakt haar net zo duidelijk waarneembaar als een op een berg gelegen stad waarneembaar is.
            In het beeld van de op een berg liggende stad, die "niet verborgen kan blijven" juist omdat ze op de berg ligt, is de oplossing van de kwestie van "het exoterische en het esoterische" van een geestelijke gemeenschap gegeven. Wat een gemeenschap tot een esoterische maakt, is het feit van haar niveau – dat niveau mag niet verraden worden, want het is de bestaansrechtvaardiging van een dergelijke gemeenschap. En dit niveau is tegelijk datgene waardoor een dergelijke gemeenschap tot een exoterisch vruchtbare wordt. Want als bv. de altruïstisch gecultiveerde geestelijke gemeenschap als geestelijke kennis, d.w.z. als zuivere geesteswetenschap in de wereld staat, zonder tot andere in de wereld gangbare methoden van "bewijsvoering", "wetenschappelijke verantwoording" en dergelijke haar toevlucht te nemen, dan zal ze als richtinggevende en inspirerende verschijning haar volledige rechtvaardiging verkrijgen – ja, des te vruchtbaarder zal zij zich op andere levens- en onderzoeksgebieden bewijzen, indien zij, onbeïnvloed door deze gebieden, zichzelf trouw blijft. Wordt zij daarentegen omwille van zichzelf, d.w.z. niet door liefde tot het licht bedreven, maar om op wetenschappelijke, sociale, esthetische enz. gebieden een voorsprong op andere mensen te halen, dan is haar bedrijfsvoering niet meer belangeloos, en de op deze manier werkende mensengroepen scheppen geen licht wat de Aarde tegenover de geestelijke wereld zichtbaar maakt.

Het ontsteken van het licht dat in de kosmos uitstraalt is echter slechts één kant van de objectieve betekenis van de spirituele stroming in de mensheid. De andere kant bestaat hieruit dat de Aarde zelf innerlijk getransformeerd worde, en wel in de zin dat haar – vanuit het morele standpunt beschouwd – neutrale gebeuren met moraliteit doordrongen worde. Want de natuurlijke processen van de Aarde zijn op zich goed noch kwaad; ze staan tussen de wereld van het goede en de wereld van het kwade – welke laatste vanuit het binnenste van de Aarde opwaarts werkt – zowel voor de invloeden van de ene wereld als voor die van de andere op gelijke wijze open. En de natuur zal zo lang twee meesters dienen als de mens twee meesters dient. Want het is de taak van de mens om het beslissende gewicht in de ene schaal te leggen en de natuur van het heen-en-weer schommelen te verlossen.
            Dit wankelen wordt door de natuur[1] als ziekte ervaren. De oorzaak van deze ziekte is juist deze neutrale plaatsing van de natuur in de strijd tussen de werelden. Haar toestand is werkelijk "een smaakloos geworden zout dat wordt vertrapt", – want ze is louter een object geworden in de strijd tussen goed en kwaad. En de mens die met zijn wil, voordat een zeker kritisch werelduur geslagen zal hebben, niet een keus heeft gemaakt, zal ook de eigenschap van medebepalend subject verliezen en tot louter object van de strijd worden, die dan door anderen zal worden gevoerd. Zulke mensen zullen in de toekomst een vierde natuurrijk scheppen, dat het onderwerp van de verlossende werking van de witte magie zal vormen, die dan door de witte mensheid zal worden uitgeoefend. Dit deel van de mensheid is het "zout dat zijn kracht heeft verloren" en daarom van een werkzame kracht tot een lijdend voorwerp zal worden.
            De werking echter, die met de op "zout" betrekking hebbende verzen van het Evangelie volgens Mattheüs wordt bedoeld, is het doen binnenstromen van de morele wilskrachten van de mens in het aardse gebeuren. Want zoals het uiterlijke gebeuren zich (bv. via de voeding) in het menselijke organisme uitstrekt, zo strekt ook het innerlijke menselijk handelen zich uit naar wat er in de buitenwereld gebeurt – en wel door daden. En zoals het zich uitstrekken van de buitenwereld in de mens opbouwend of destructief kan zijn, afhankelijk van de vraag of het bv. om brood of vergif gaat, zo kan datgene wat uit de mens in de buitenwereld overgaat, eveneens destructief of opbouwend fungeren.
            Nu is in het menselijke organisme het eigenlijk opbouwende het bloed, hetwelk het orgaan van het Ik is. De aardse buitenwereld is niet in staat om aan de mens direct bloed te geven – ze kan alleen de bouwstoffen leveren, waarvan het bloed voor opbouwdoeleinden gebruik kan maken. Toch is er een stof in de buitenwereld die enkele functies van het bloed binnen het menselijk organisme in zekere mate kan vervullen. Deze stof is het zout. De in de bloedcirculatie rechtstreeks ingevoerde zoutoplossing kan tot op zekere hoogte de verstoringen in het organisme, die door bloedgebrek worden veroorzaakt, verhelpen.
            Zoals de natuur niet in staat is om de mens bloed te geven, zo kan anderzijds evenmin de mens niet het Ik-bewustzijn, dat de menselijk-geestelijke tegenhanger van het bloed is, aan de natuur geven. De natuur heeft echter het Ik-bewustzijn nodig om de vaardigheid te verkrijgen tussen goed en kwaad te kunnen beslissen, om daardoor van haar ziekte te worden genezen. – Nu kan echter de mens toch de natuur iets geven, wat in zijn uitwerking evenzo het Ik-bewustzijn benadert als het zout in zijn werking binnen het menselijke organisme het bloed benadert. Het is de innerlijk vanuit het menselijke Ik met moraliteit doordrongen levensether.
            Eigenlijk gaat het daarbij al niet meer om de levensether in termen van de natuurmatige werking, maar om het ontstaan van een nieuwe, vijfde ethersoort in de mens – door de transformatie van de levensether. Rudolf Steiner voorzag deze nieuwe, uit de mens ontstaande ethersoort van de aanduiding "morele ether", een begrip dat de aard van de betekenis ten nauwste weerspiegelt. Deze "morele ether", die door de doordringing van de menselijke wil, van de menselijke daden met de Christusimpuls ontstaat, is het “zout der Aarde”, d.w.z. datgene wat de moraliteit in de natuur, op een voor de natuur werkzame manier, doet binnenstromen.
            De "morele ether" heeft de bestemming evenzo het orgaan van de opbouwende werking van het goede in de natuur te zijn, als het zout in het menselijke organisme voor de normaal door de bloedswerking opgebouwde Ik-werkzaamheid als orgaan kan dienen. Door daden die de moreel ontwaakte wil tot uitdrukking brengen, zullen mensen met bliksemschichten van morele ether het natuurgebeuren doordringen. En de natuurwezens zullen zich naar deze stromingen van morele ether richten; deze stromingen zullen het geweten van de natuur vertegenwoordigen. Dan zal de natuur uit vrije genegenheid de mensen volgen – niet als geknechte slavin, maar zoals de ziel van Kundry, die degene die het vertrouwen waardig zijn nu haar vertrouwen zou mogen toewenden. Want dan zal Kundry van de vloek van de dubbele dienst – tegelijkertijd aan Klingsor en aan de Graalridders – bevrijd worden en zich alleen aan de dienst van de Heilige Graal mogen wijden.

De werking van de morele ether, als van het geweten van de natuur, is het geheim van het witte mechanisch occultisme van de toekomst. Dan zullen niet de mechanismen de natuurkrachten beheersen, maar dan zullen de natuurkrachten, de morele ether van de mens volgend, de mechanismen in beweging zetten. En het zal de wil van de mens zijn die de morele ether zal doen uitstromen, de wil waarin de Christusimpuls zo sterk leeft, dat die haar tot de verwerkelijking van de woorden van Christus Jezus geleid heeft: "Niemand komt tot de Vader dan door Mij". Er zullen Vaderkrachten aan het werk zijn, wanneer de mens zijn wil tot het doen uitstromen van deze morele ether met de Christusimpuls zal hebben doordrongen, net zoals de profeten van het Oude Testament werkten en vervolgd werden (Matth. 5:12).

Zoals de spreuk: "Gij zijt het licht der wereld" betrekking heeft op de overwinning op Lucifer in de objectieve buitenwereld, zo heeft de spreuk: "Gij zijt het zout der Aarde" betrekking op de strijd tegen Ahriman in de objectieve buitenwereld. Want zoals Lucifer de wezenheid is die het licht van de Aarde niet in de geestelijke wereld laat uitstromen, zo is Ahriman degene die de duisternis op de Aarde veroorzaakt.
            De geestelijk-morele duisternis wordt door Ahriman ook in de natuur gebracht. Deze verduistering is echter alleen vanuit geestelijk oogpunt een zodanige; vanuit het aardse oogpunt is het een speciaal lichtsoort. Deze bijzondere lichtsoort komt bv. in de elektriciteit tot uitdrukking. In het algemeen is het belangrijkste wapen van Ahriman in de natuur de aardse elektriciteit, waartoe zelfs nog fijnere vormen behoren dan die waar de mensheid vandaag de dag mee bekend is.[2] In de strijd tegen Ahriman om de natuur is het belangrijkste wapen van de wezenheid van de geestelijke wereld de hemelse elektriciteit. De hemelse bliksemschichten vernietigen en chaotiseren vaak datgene wat vanuit de onderaardse lagen tegen het aardoppervlak – de natuur en de mensheid bedreigend – werd voorbereid. Sommige voorbereidingen van het kwaad worden door de slagen van de hemelse elektriciteit vernietigd – de natuur beleeft dit echter slechts als een strijd tussen twee machten, die met wisselend succes verloopt. Noch de aardse elektrische effecten van Ahriman noch de bliksemschichten van de hemelse elektriciteit van Michaël zijn op zich overtuigend voor de natuur. Door vrees om vrees gedreven, hunkert ze om verlossing en bewijst nu eens diensten aan de ene, dan weer aan de andere kant. Alleen de morele ether, die zich door de mens zal openbaren, zal ze niet als macht, maar als roepende leiding en hulp ondervinden.
            Een soortgelijke ervaring bestond reeds in het verleden: een zekere mate van openbaring van de natuurmatig werkende moraliteit kon na het Pinkstergebeuren door de discipelen van Christus Jezus geschieden. Enkele wonderen, waarvan de Handelingen en de traditie gewagen, zijn eenvoudig te verklaren door het feit dat de apostelen een bepaald tijd lang in een andere relatie tot de natuur stonden dan ook destijds normaal mogelijk was. Men hoeft slechts vanuit het oogpunt van de verhouding van de natuur tot de apostelen, bv. de Handelingen van de Apostelen (Praxeis Apostolon) te lezen, en men zal het hier gezegde bevestigd vinden. Ja, men zal vinden dat de schrijver van Handelingen een bijzondere nadruk erop heeft gelegd om het de lezer duidelijk maken dat de apostelen een nieuw soort magie bezaten die steeds zegevierde, wanneer ze in conflict met de oude magie raakte. De schrijver van Handelingen lijkt het zich tot zijn bijzondere taak te hebben gemaakt de lezer ervan te overtuigen dat het morele bepalend op het natuurgebeuren kan inwerken. Het zijn geen toverspreuken, amuletten, talismannen, enz. die daar werkzaam zijn, maar de naam van Christus Jezus en het innerlijk doordrongen zijn van de apostelen met de Christusimpuls (d.w.z. met het geloof).

Bij de twee spreuken – over het licht der wereld en het zout der Aarde – gaat het dus om de objectieve betekenis voor de wereld van datgene wat in de negen zaligsprekingen als menselijke aangelegenheid werd beschreven. Daarin schuilt deze betekenis dat door het opnemen van de Christusimpuls de door Lucifer bewerkte vervreemding van hemel en Aarde overwonnen kan worden en dat de door Ahriman geknechte natuur geleidelijk aan dichter bij haar bevrijding kan worden gebracht.
            Met name dat laatste is een taak die pas in een verre toekomst zal kunnen worden vervuld. Want het "zout", dat zich vanaf het zesde, Filadelfische cultuurtijdperk steeds duidelijker in zijn werking zal bewijzen, zal pas tijdens de toekomstige Jupiterbelichaming van de Aarde tot een net zo sterk de natuurlijke processen besturende factor worden als bv. de zwaartekracht dat nu is. Want vanaf het midden van de Jupiterontwikkeling zal de zwaartekracht als zodanig haar betekenis in de natuur  verliezen. Dan zullen de natuurwezens niet langer door de zwaartekracht aan de schouwplaats van het Jupitergebeuren gebonden zijn, maar de kracht die hen van het wegdrijven van deze locatie tegen zal houden zal van morele aard zijn. De natuurwezens zullen de morele ether volgen als zij de planeet Jupiter trouw blijven. De morele kracht van het vertrouwen zal hen ervan weerhouden weg te zweven, niet meer echter de werking van de zwaartekracht die op Jupiter op zal houden te bestaan.

Door de afsluiting van de beschouwing van de negen zaligsprekingen werd een stap gezet in de richting van de kennis omtrent de werking van Christus Jezus door het woord. Nu betekenen echter de negen zaligsprekingen de weg van de mens tot de Zoon. Een verdere stap zou de beschouwing van de weg betekenen die door de Zoon naar de Vader leidt. Deze verdere stap wordt door Christus Jezus in de Bergrede gezet, doordat de zeven beden van het Onze Vader werden gegeven. De zeven beden van het Onze Vader vertegenwoordigen de verhouding waarin de mens tot de Vader-God kan komen te staan, wanneer hij – in de zin van de negen zaligsprekingen – zich met de Zoon heeft verbonden. Men begrijpt de verhouding van de zaligsprekingen tot het Onze Vader in zijn diepere betekenis, wanneer men de woorden van Christus Jezus: "Niemand komt tot de Vader dan door Mij" als sleutel gebruikt. Want deze woorden leveren de innerlijke draad die van de zaligsprekingen naar het Onze Vader loopt.
            Het Onze Vader is dus – in een diepere zin – een voortzetting van wat door de zaligsprekingen geopenbaard wordt. Om deze reden zal de volgende beschouwing de zeven beden van het Onze Vader tot onderwerp hebben.

* * *





[1] Het begrip "natuur" wordt hier niet in Goetheanistische zin gebruikt. Terwijl Goethe, als hij over de natuur sprak, daarbij voornamelijk de werkzaamheid van de Elohim, Dynameis en Kyriotètes door de derde hiërarchie bedoelde, wordt hier het lots- en bestaansgebied van de drie natuurrijken en de achter hen werkende scharen van elementaire wezens  – van Ahrimanische, Luciferische, neutrale en aan de Goden gewijde aard – bedoeld.
[2] Dit is een profetische uitspraak die waarschijnlijk nog niet eens in dit digitale tijdperk ten einde is gekomen.

dinsdag 19 februari 2019

LEZINGENREEKS 'GODS RIJK OP AARDE REALISEREN': Vierde aflevering op 24 februari in het Ita Wegmanhuis te Amsterdam



Op 17 februari vond voor een select gezelschap in de grote zaal van het Ita Wegmanhuis te Amsterdam de derde voorlezing “De Zaligsprekingen van de Bergrede” plaats (zie beeld) in het kader van “Gods Rijk op Aarde realiseren – de antroposofische beweging als het Nieuwe Christendom” uit het werk “Antroposofische Beschouwingen over het Nieuw Testament” van Valentin Tomberg (zie beeld). 

Zoals vorige week ook aangekondigd op FB en AntroVista, werd aan het begin van de lezing een motie door de  spreker en vertaler Robert Jan Kelder ingeleid die (in het Duits) onder de titel “Ter bevrijding van de gemengde koning aan het Goetheanum en herstelling van de Antroposofische Vereniging” op 16 februari ingediend aan de week voor Pasen plaatsvindende Algemene Ledenvergadering van de Algemene Antroposofische Vereniging in het Goetheanum te Dornach. Dat deze motie naadloos past in het kader van deze lezingenreeks kan opgemaakt worden uit het begin van de onderbouwing ervan die als volgt luidt:  

“De Kerstbijeenkomst van 1923 in Dornach ter heroprichting van de Antroposofische Vereniging was een poging van Rudolf Steiner (zie beeld) om Gods Rijk op aarde te realiseren dat tijdens het Mysterie van Golgotha door Jezus Christus gesticht werd ​​als het Rijk van de 10de hiërarchie van Vrijheid en Liefde en dat door ons voortgezet kan en dient te worden. De aan de menselijke ziel gerichte Grondsteenmeditatie van Rudolf Steiner is de hernieuwde verkondiging van dit Rijk, zijn beeldhouwwerk de  mensheidsrepresentant representeert de toegangspoort tot dit Rijk en de statuten van de Kerstbijeenkomst zijn de basisprincipes voor de verwezenlijking van de Antroposofische Vereniging als de vorm die de hemelse antroposofische beweging, d.w.z.  het Nieuwe Christendom, nodig heeft voor haar verzorging op aarde.”

De met bronnen onderbouwde motie zet dan nader uiteen hoe in de loop der tijd deze door het Nieuwe Christendom benodigde vorm ernstig beschadigd en veronachtzaamd  werd en dus overeenkomstig de tijdgeest hersteld zou moeten worden met het oog op het eeuwfeest 100 Jaar Kerstbijeenkomst in 2023. Degene die de Duitse taal machtig is kan de hele tekst van de motie, dus Opmerking vooraf, Tekst van de motie, Onderbouwing en Conclusie hier nalezen en desgewenst als lid van de Antroposofische Vereniging ondertekenen door dit kenbaar te maken aan de indiener.

Op zondag 24 februari, een dag voor de geboortedag van Rudolf Steiner (voor sommigen de 27ste, de geboortedag van Valentin Tomberg) zal nu de vierde voorlezing met inleiding en commentaar worden gehouden en wel onder de titel “De drie eerste zaligsprekingen van de Bergrede als formules van de treden van het initiatiebewustzijn”.

Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen en is telkens een enorm verdiepend en aangrijpend commentaar op uitspraken van Rudolf Steiner over de Bergrede, waardoor het besef kan doordringen waarom Rudolf Steiner juist ook Valentin Tomberg - zoals uiteengezet bij de vorige aankondiging met een verwijzing naar het artikel "De Vierde Persoonlijkheid" - in het oprichtingsbestuur van de Antroposofische Vereniging wilde beroepen en wat een tragedie het is dat dit niet heeft mogen gebeuren!

De drie delen van dit vierde hoofdstuk zijn:

1.  Het wezen van het intuïtieve bewustzijn in verband met de eerste zaligspreking van de Bergrede”. Dit deel eindigt als volgt: “Het ‘Hemelrijk’ intuïtief te kennen, betekent dat het in ‘s mensens Ik is neergedaald en het evenzo doordringt als het Ik het doordringt. Dit is in de eerste zaligspreking uitgesproken en dit spreekt Rudolf Steiner ook uit doordat hij de ziele-geestelijke inhoud van de eerste zaligspreking in de volgende bewoordingen tot uitdrukking brengt: "Zalig zijn ... de bedelaars om geest, want als de weg voor hen door Christus is geopend stroomt er in hun Ik binnen, datgene wat we het Hemelrijk kunnen noemen" ("Evangelie van Mattheüs", 9de voordracht, Bern 1910, GA 123)”;

2. “De tweede zaligspreking van de Bergrede als formule van de geïnspireerde kennis”.  Dit "tweede deel eindigt als volgt: “Zo is het Pinkstergebeuren zowel een verwerkelijking alsook een belangrijke basis voor het begrip van de tweede zaligspreking van de Bergrede: ‘Zalig zijn de treurenden, want zij zullen vertroost worden.’ Ze is tegelijk de formule van de christelijke inspiratiekennis en kan, indien men haar als zodanig opvat, met de volgende woorden van Rudolf Steiner inhoudelijk worden weergegeven: ‘Gezegend zijn zij die treuren, want wanneer ze, zich inlevend in Christus, zich met de nieuwe waarheid vervullen, ervaren ze in zichzelf de troost voor al het leed. ‘Het Evangelie van Mattheüs’, 9de voordracht, Bern 1910, GA 123)”

 3. “De derde zaligspreking van de Bergrede als de formule van imaginatieve kennis”. Dit laatste deel eindigt als volgt: “Zo bevat de derde zaligspreking de belofte van het positieve karma van de aan het astraallichaam werkende menselijke Ik-wezenheid, en tegelijk ook de moreel-geestelijke formule van de imaginatieve kennis die op de weg van de christelijke esoterie bereikt kan worden. Al hetgeen over deze zaligspreking is gezegd, zal nogmaals in de woorden van Rudolf Steiner samengevat worden: ‘Zalig zijn zij die zachtmoedig zijn door henzelf, door de kracht van het Ik; want zij zullen degenen zijn die het Aarderijk beërven!" (‘Evangelie van Mattheüs’, 9de voordracht, Bern 1910, GA 123)”.

Moge deze uitvoerige aankondiging voldoende interesse en motivatie bij de lezer wekken om deze vierde lezing, die apart bezocht kan worden, eens bij te wonen. Het adres van het Ita Wegmanhuis is Weteringschans 74, 1017 XR in Amsterdam vlak bij de halte Weteringschans van de Noord-Zuid metro. Het feest begint om 14:30 uur en eindigt met mogelijkheden tot een nagesprek om 18:00 uur.

Er zal weer een deeltentoonstelling van "De Deugden - Krachten van het Nieuwe Christendom”" te zien zijn en een achtergrond gevormd door een beursbanner van de Mensheidsrepresentant, het drieluik “De tuin van de hemelse vreugden” van Jeroen Bosch, een grafiek van Willy Conrad, die in één oogopslag alle geheimen van ons kosmisch systeem prijsgeeft, en een prent van “De man met de helm” van Rembrandt waar Christiaan Rozenkruis zou zijn afgebeeld. Toegang is gratis, een vrije bijdrage is gewenst van een richtbedrag van 10 Euro.

Info: Willehalm Stichting, Kerkstraat 386a, 1017 JB Amsterdam. Tel. 06-23559564 

vrijdag 8 februari 2019

GODS RIJK OP AARDE REALISEREN - De antroposofische beweging als het Nieuwe Christendom



Lezingenreeks van het werk Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament  van Valentin Tomberg (1900-1973), ingeleid en met commentaar door de vertaler Robert Jan Kelder, oprichter van het Willehalm Instituut voor antroposofie, koninklijke kunst en sociaalorganica en initiator van de Willehalm Ridderorde van het Woord(i.o.).

De Grondsteenmeditatie van Rudolf Steiner die hij heeft uitgesproken t.g.v. de heroprichting van de Antroposofische Vereniging tijdens de zog Kerstbijeenkomst 1923 te Dornach in aanwezigheid van zo'n 800 leden uit alle vier windstreken kan gezien worden als een hernieuwde verkondiging  van Gods Rijk op Aarde. De slotzinnen daarvan: “dat goed worde wat wij uit harten gronden, uit hoofden doelbewust leiden willen”  duiden op het realiseren van de 15 statuten die Rudolf Steiner als de sociaalorganische grondslag van de heropgerichte Vereniging aan het bestuur heeft toevertrouwd (zie: Handvest der menselijkheid - de 'Principes'van de Algemene Antroposofische Vereniging van Herbert Witzenmann.). Deze zijn geconcipieerd als een gemeenschappelijke bewustzijnsschaal  van Godsvrienden voor de verzorging op aarde van de hemelse antroposofische beweging. Daarmee  bedoelde Rudolf Steiner (op 18 Juli, 1924 te Arnhem) “het Nieuwe Christendom”: datgene wat tijdens  de Michaelcultus  in de bovenzinnelijke wereld in de vorm van “machtige kosmische imaginaties als voorspel werd getoond aan alle zielen die in de eerste helft van de negentiende eeuw bij elkaar waren gekomen om voor te bereiden wat op aarde antroposofische beweging zou worden.”



Deze niet alledaagse stellingen worden in de Antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament verder onderbouwd. In de inleidingen en het commentaar  van de spreker zal daarop nader ingegaan worden, zoals in de eerste en tweede voorlezing reeds is gedaan (zie beeld; daarin is links een beursbanner met het beeld van de Mensheidsrepresentant te zien, in het midden de drieluik van Jeroen Bosch De tuin van de hemelse vreugden en rechts een grafiek van Willy Conrad die in één oogopslag ons kosmisch systeem volgens Rudolf Steiners basisboek De geheimen van de wetenschap van de ziel prijsgeeft). Er is ruimte voor vragen en gesprek en er zullen koffie- and theepausen worden ingelast. 

De voorlezingen hebben een hogeschoolniveau en veronderstellen tenminste een basiskennis van de antroposofie, die in boeken zoals De wetenschap van de geheimen der ziel kan worden opgedaan; ze kunnen apart bezocht worden. Alle 12 hoofdstukken van de Beschouwingen over het Nieuwe Testament en de drie over De Apocalyps van Johannes alsook de 12 hoofdstukken over het Oude Testament zijn reeds als werkvertaling online na te lezen en zullen op YouTube te zien zijn. 

De voorlezingen zullen begeleid worden door een tentoonstelling onder de titel "De Deugden _ Krachten van het Nieuwe Christendom" bestaande uit de meditatief-filosofische tekst van de maand (dus beginnend met februari "Zwijgzaamheid wordt tot meditatieve kracht") van het gelijknamige boekje van de Duitse antroposoof-filosoof, schrijver en dichter Herbert Witzenmann (1905-1988), voormalig bestuurslid van de Algemene Antroposofische Vereniging en leider van de Sociale en Jeugd Secties aan het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen, en de fraaie, etherisch aandoende verluchting van de Nederlands kunstschilder Jan de Kok.  In "De Deugden" heeft als het ware Herbert Witzenmann de omgangsvormen van de ook als Deugden  bekende Geesten van de Beweging oftewel de Dynamis van de tweede hemelse hiërarchie afgeluisterd en opgeschreven. Als we dan als mensen met de nodige inspanning van begrip ons tot deze idealistisch-magische teksten kunnen verheffen, dan bringen we daardoor het Rijk Gods dichterbij op Aarde. In die zin past deze tentoonstelling heel goed in het spirituele kader waarin de voorlezingen en gesprek plaatsvinden.  

In de inleiding van de derde voorlezing op 17 februari as. zal een motie gepresenteerd worden in het kader van deze reeks voorlezingen, waarover ook reeds bij de eerste en tweede voorlezing sprake was, namelijk een poging om de Antroposofische Vereniging, die als de aardse vorm van de hemelse antroposofische beweging werd geconcipieerd maar grotendeels gecorrumpeerd is, te herstellen. Het concept van die motie onder de titel "Ter bevrijding van de gemengde koning aan het Goetheanum" is hier te lezen. Ze kan reeds door leden ondertekend worden.  


Programma:

I. Zondag 27 januari      De verzoekingen in de woestijn 
II. Zondag 10 februari:  De gevolgen van de verzoeking voor de missie van Christus Jezus op aarde en voor het lot van de mensheid
III. Zondag 17 februari:  De zaligsprekingen van de Bergrede
IV. Zondag 24 februari:  De drie eerste zaligsprekingen van de Bergrede als formules van de treden van het initiatiebewustzijn
V. Zondag 3 maart: Zielsmatige ontwikkelingswegen en geestelijke lotswegen in samenhang met de  zaligsprekingen van de Bergrede
VI. Zondag 10 maart:     Het Onze Vader als weg tot de lotsverbinding met God de Vader
VII. Zondag 17 maart:  De tekenen en wonderen van Christus Jezus naar het Evangelie van Johannes
VIII. Zondag 24 maart: De genezing van de blindgeborene en de opwekking van Lazarus
IX. Zondag 31 maart: De Lijdensweg
X. Zondag 7 april: De hogere treden  van de Lijdensweg
XI. Zondag 26 mei: Het Mysterie van Golgotha
XII. Zondag 2 juni: De Pinkstergebeurtenis

Locatie en tijd: Grote zaal van het ITA Wegmanhuis, Weteringschans 74, 1017 XR Amsterdam van 14:30-18:00 uur
Informatie: Willehalm Stichting, Kerkstraat 386a, 1017 JB Amsterdam; info@willehalm.nl/ Tel. 06-23559564; 020-6944572
Toegang: Gratis, aanmelding is niet nodig. De voorlezingen kunnen apart bezocht worden;  vrijwillige donatie gewenst (richtbedrag ± 10 Euro, passepartout 50 Euro)