Na de vierde lezing in de reeks van 12 lezingen verleden zondagmiddag, 24 februari door Robert Jan Kelder, stichter van het Willehalm Instituut en initiator van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.), in de grote zaal van het Ita Wegmanhuis te Amsterdam (zie beeld) over de eerste drie zaligsprekingen van de Bergrede, gaat nu de vijfde op zondagmiddag 3 maart over de drie middelste zaligsprekingen onder de titel “Zielsmatige ontwikkelingswegen en geestelijke wegen van het lot in verband met de zaligsprekingen van de Bergrede”. Aan de hand van deze lezing met inleiding en commentaar en de volgende 7 afleveringen van deze reeks (zie het programma onderaan) zal onze hoofdstad dus als Wit Magisch Centrum Amsterdam worden herdoopt. De lezing zal begeleid worden door een deeltentoonstelling "De Deugden - Krachten van het Nieuwe Christendom" van de tekst van de Duitse filosoof/antroposoof Herbert Witzenmann (1905-1988) over de maandmeditatie van maart met de overeenkomstige verluchting van de Nederlandse kunstschilder Jan de Kok.
I.
Ook dit vierde hoofdstuk bestaat uit drie delen en wel uit deel I: “Innerlijke transformaties van de zielendelen van de mens op het pad van de christelijke geestesscholing”; deel II: “De geestelijke wegen van het lot aan de hand van de laatste drie zaligsprekingen van de Bergrede” en deel III: “De kosmische betekenis van de zaligsprekingen van de Bergrede”.
Pas in dit laatste deel wordt het geheel duidelijk waarom het gerechtvaardigd is om deze vijfde lezing onder de titel “Wit Magisch Centrum Amsterdam” aan te kondigen. De betreffende tekst in dit deel deel luidt als volgt (de hele tekst is onderaan als bijlage voorhanden):
“De negen zaligsprekingen werden tot nu toe beschouwd in hun betekenis voor het karma van de mensheid, maar nu rijst natuurlijk de vraag: wat betekenen ze voor het karma van de wereld? Want een dergelijke betekenis moeten ze hebben, de mensheid maakt immers een belangrijk deel uit in het wereldgebeuren, en anderzijds is de Christusimpuls niet iets wat alleen de geschiedenis van de mensheid aangaat maar ook haar karma. – Een antwoord op deze vraag kan worden gekregen, wanneer men de onmiddellijk op de negende zaligspreking volgende tekst van de Bergrede (zoals in het Evangelie van Mattheüs gegeven) beschouwt. Deze tekst, die een soort samenvattende epiloog van de zaligsprekingen is, culmineert in twee zinnen:
‘Gij zijt het zout der Aarde.’ (Matth. 5.13)
‘Gij zijt het licht der wereld.’ (Matth. 5.14)
Deze twee zinnen zeggen wat de mensen die de Christusimpuls hebben opgenomen voor de Aarde en voor de wereld te betekenen hebben.
Wat er met deze mensen zelf gebeurt – daarover geven de spreuken van de zaligsprekingen uitsluitsel; welke werking op het objectieve wereldgebeuren daardoor mogelijk gemaakt wordt – daarover spreken deze twee zinnen. En wel spreken ze over de werking van de vermenselijkte Christusimpuls in twee richtingen: in de richting van het doordringen van het lagere en in de richting van het oplichten naar boven. Want het "zout" is datgene wat de Aarde doordrongen heeft om haar haar morele "smaak" te verlenen; het "licht" echter is datgene wat van de Aarde in de kosmos oplicht en wat haar – vanuit de kosmos gezien – van een donker tot een lichtend hemellichaam verandert. In deze twee richtingen ligt de objectieve bestemming van de mensheid überhaupt: enerzijds de Aarde tegenover de hemel zichtbaar te maken, en anderzijds haar innerlijk met moraliteit te doordringen […]
Het ontsteken van het licht dat in de kosmos uitstraalt is echter slechts één kant van de objectieve betekenis van de spirituele stroming in de mensheid. De andere kant bestaat hieruit dat de Aarde zelf innerlijk getransformeerd worde, en wel in de zin dat haar – vanuit het morele standpunt beschouwd – neutrale gebeuren met moraliteit doordrongen worde. Want de natuurlijke processen van de Aarde zijn op zich goed noch kwaad; ze staan tussen de wereld van het goede en de wereld van het kwade – welke laatste vanuit het binnenste van de Aarde opwaarts werkt – zowel voor de invloeden van de ene wereld als voor die van de andere op gelijke wijze open. En de natuur zal zo lang twee heren dienen als de mens twee heren dient. Want het is de taak van de mens om het beslissende gewicht in de ene schaal te leggen en de natuur van het heen-en-weer schommelen te verlossen.
Dit wankelen wordt door de natuur als ziekte ervaren. De oorzaak van deze ziekte is juist deze neutrale plaatsing van de natuur in de strijd tussen de werelden. Haar toestand is werkelijk "een smaakloos geworden zout dat wordt vertrapt", – want ze is louter een object geworden in de strijd tussen goed en kwaad. En de mens die met zijn wil, voordat een zeker kritisch werelduur geslagen zal hebben, niet een keus heeft gemaakt, zal ook de eigenschap van medebepalend subject verliezen en tot louter object van de strijd worden, die dan door anderen zal worden gevoerd. Zulke mensen zullen in de toekomst een vierde natuurrijk scheppen, dat het onderwerp van de verlossende werking van de witte magie zal vormen, die dan door de witte mensheid zal worden uitgeoefend. Dit deel van de mensheid is het "zout dat zijn kracht heeft verloren" en daarom van een werkzame kracht tot een lijdend voorwerp zal worden.”
(Noot s.v.p. dat het begrip “wit” niet materialistisch maar natuurlijk spiritueel moet worden opgevat. Dit gehele deel III is hier als bijlage toegevoegd.
II.
Een verdere motivatie om onze hoofdstad na de heftige periode van de Provo’s met hun grijze rookmagiër Robert Jasper Grootveld nu als “Wit Magisch Center Amsterdam” aan de hand van het werk van Valentin Tomberg te herdopen ligt niet alleen in het feit besloten dat deze christelijke hermeticus en witte magiër tussen 1939 en 1944 zelf in Amsterdam (op de Berkelstraat) heeft gewoond en gewerkt, maar ook in datgene wat Harrie Salman in zijn bijdrage “Die Wirkung von Valentin Tombergs Tätigkeit und seinen Schriften in den Niederlanden” aan het boek “Valentin Tomberg / Leben – Werk – Wirkung” Band III (Novalis Verlag, 2016) verder over hem heeft geschreven (hier in mijn vertaling): “In de 30ste week van de “Onze Vader cursus” [gehouden in ‘t geheim in Amsterdam tijdens de oorlog] vergeleek Tomberg Holland en zijn rivierendelta met de Nijldelta in Egypte. Holland zou de opgave hebben om polariteiten te verbinden (bv. kennis en openbaring, vrijheid en autoriteit, traditie en vooruitgang). Amsterdam zou in dit beeld het nieuwe Alexandrië zijn. Hier diende de geestelijke traditie van Egypte zich verder te ontwikkelen. [Deze uitspraak wordt nog intrigerender door het feit dat Tombergs wijlen uitgever Willy Seiss van het Achamoth Verlag ervan overtuigd was dat Valentin Tomberg een reïncarnatie was van niemand minder dan Hermes Tresmegistos, de stichter van de oud-Egyptische beschaving, iets waarvan natuurlijk alleen zijn werk een bewijs en getuige kan zijn]. Valentin Tomberg was vijf jaar in Amsterdam actief [o.m. in het verzet om Engelse piloten terug naar Engeland te krijgen]. Zijn activiteit was nog niet expliciet met de vernieuwing van het Hermetisme verbonden.
De christelijke impuls van het Egyptische Hermetisme werd enkele jaren later duidelijk zichtbaar toen Joost Ritman, een lid van de gnostische School van het Gouden Rozenkruis (Lectorium Rosicrucianum, opgericht door Jan van Rijckenborg in Haarlem) in Amsterdam zijn filosofisch-hermetische bibliotheek stichtte […] Als nieuwe ‘Alexandrinische’ bibliotheek heeft die de geestelijke atmosfeer van Amsterdam veranderd, zoals dit ook door het geestelijk werk van Valentin Tomberg in de jaren 1939-1944 is gebeurd.”
(Salman heeft in dit overzicht over de werking van het werk van Valentin Tomberg na 1973 niet verzuimd mijn voorlezingen te noemen van mijn vertalingen van diens 12 “Antroposofische beschouwingen over het Oude Testament” die in het kader van "Het Nieuwe Christendom ter Herkerstening van de Lage landen" in de slotkapel van Oud-Zuylen in 2014 plaatsvonden, en die in 2015 voortgezet werden in de Willehalm bibliotheek te Amsterdam met de voorlezingen van de “Beschouwingen over het Nieuwe Testament en de Apocalyps van Johannes”.)
De overtuiging van Willy Seiss over de hoge, uitzonderlijk individualiteit van Valentin Tomberg kan men nalezen in zijn verweerschrift “Der Kampf gegen Valentin Tomberg und seine geisteswisseshaftlich erforschte Christsophie – Dokumentiert an Hand des Briefwechsel zwischen Valentin Tomberg und Marie Steiner“ Teil B Briefwechsel – Ein Beitrag zur Klärung der Zusammenhänge (Achamoth Verlag Schönach 1999 (De strijd tegen Valentin Tomberg en zijn geesteswetenschappelijk onderzochte Christosophie – Gedocumenteerd aan de hand van de correspondentie tussen Valentin Tomberg en Marie Steiner – Deel B Correspondentie – Een bijdrage aan de opheldering van de samenhangen”.) Op p. B-13 schrijft hij: "Wie, dat is de vraag, is deze Tomberg die met gewichtige uitspraken in de openbaarheid en voor de kerken, de Rooms-katholieke alsook de Oosterse Kerken treedt? Wat zou hem ertoe aanleiding geven om aan deze instituties de “dimensie der diepgang” – door opname van de door de Christusimpuls vernieuwde Hermetische traditie – toe te voegen?
Nu was deze Hermetische bron er lang voor de tijd van de kerkelijke institutionaliseringen, dus lang voor de tijd van de geboorte van Christus, zoals ook de kerkelijke kringen bekend is dat haar sacramenten daarvan, van de oude mysteriën van Egypte, zijn overgenomen. Ook de Christengemeenschap leeft van deze bron van Hermes Trismegistos die Tomberg in lang vervlogen tijden als leerling van Zarathoestra was. Zou Tombergs opgave daarin gelegen hebben om die diepe, oeroude traditie met het christendom of deze met het Hermetisme nieuw, tot levende traditie, te verbinden?”
Daarin schrijft het Achamoth-team het volgende: “Zeer vereerde vrienden en geïnteresseerden in het antroposofische en hermetische werk van Rudolf Steiner en Valentin Tomberg, Zoals U weet, is het levenswerk van Rudolf Steiner, de antroposofie, een ‘weder-opstanding van de Egyptische Mysteriën’, zoals Rudolf Steiner herhaaldelijk zelf heeft gezegd. Wie was nu de grondlegger van deze Egyptische mysteriën? Dat was Hermes, die het astraallichaam van de grote Zarathustra erfde en sindsdien dit astraallichaam draagt, of anders gezegd, in bewaring heeft gekregen. Deze individualiteit was bijna iedere eeuw geïncarneerd, want hij is de toekomstige Bodhisattva Maitreya, die eens ‘het Goede’ zal brengen. - Deze individualiteit leefde ook in Valentin Tomberg van wie bekend is, toen men bij hem aandrong de vraag te beantwoorden of HIJ de Bodhisattva was: ‘Vraagt U mij liever wie ik was in de Egyptische tijd!’ Toen de vragensteller tot driemaal toe vasthield aan de vraag naar de identiteit van de Bodhisattva, zei Tomberg in alle rust: ‘Hermes, ik was Hermes ten tijde van de Egyptische cultuurperiode.’ Immers, niemand zal direct van zichzelf zeggen dat HIJ de Bodhisattva is.”
Nu behoeven deze
programmatische verwijzingen naar de identificatie van Hermes Tresmegistos met
Valentin Tomberg en diens relatie met de Maitreya Boeddha natuurlijk een
gedegen geesteswetenschappelijk onderbouwing die hier niet gegeven kan worden
en blijft deze door velen betwijfelde dan wel fel bestreden identificatie dus
niet meer dan een gewaagde stelling. Maar met de aangegeven literatuur en de nu
voorhanden drie werken in druk van Valentin Tomberg tezamen met diens door mij tussen 2014 en
2016 vertaald en op internet geplaatste Antroposofische
beschouwingen over het Oude Testament, het Nieuwe
Testament en de Apocalyps van
Johannes als een bijdrage aan het door Rudolf Seiner vanuit de
geestelijke wereld op aarde gebrachte Nieuwe Christendom plus Valentin Tombergs in
het Nederlands reeds ter beschikking zijnde twee delen over de Grote Arcana van de
Taro zou men een begin met een dergelijke onderbouwing kunnen maken door te
vervolgen hoe in al deze werken (en overigens ook in al zijn zgn.
post-antroposofische werken) het
voorchristelijke hermetische credo van “wat is boven, is als wat is beneden”
nu op een esoterisch-christelijke wijze
zijn weerslag vindt
De overtuiging van Willy Seiss over de hoge, uitzonderlijk individualiteit van Valentin Tomberg kan men nalezen in zijn verweerschrift “Der Kampf gegen Valentin Tomberg und seine geisteswisseshaftlich erforschte Christsophie – Dokumentiert an Hand des Briefwechsel zwischen Valentin Tomberg und Marie Steiner“ Teil B Briefwechsel – Ein Beitrag zur Klärung der Zusammenhänge (Achamoth Verlag Schönach 1999 (De strijd tegen Valentin Tomberg en zijn geesteswetenschappelijk onderzochte Christosophie – Gedocumenteerd aan de hand van de correspondentie tussen Valentin Tomberg en Marie Steiner – Deel B Correspondentie – Een bijdrage aan de opheldering van de samenhangen”.) Op p. B-13 schrijft hij: "Wie, dat is de vraag, is deze Tomberg die met gewichtige uitspraken in de openbaarheid en voor de kerken, de Rooms-katholieke alsook de Oosterse Kerken treedt? Wat zou hem ertoe aanleiding geven om aan deze instituties de “dimensie der diepgang” – door opname van de door de Christusimpuls vernieuwde Hermetische traditie – toe te voegen?
Nu was deze Hermetische bron er lang voor de tijd van de kerkelijke institutionaliseringen, dus lang voor de tijd van de geboorte van Christus, zoals ook de kerkelijke kringen bekend is dat haar sacramenten daarvan, van de oude mysteriën van Egypte, zijn overgenomen. Ook de Christengemeenschap leeft van deze bron van Hermes Trismegistos die Tomberg in lang vervlogen tijden als leerling van Zarathoestra was. Zou Tombergs opgave daarin gelegen hebben om die diepe, oeroude traditie met het christendom of deze met het Hermetisme nieuw, tot levende traditie, te verbinden?”
Deze opvatting werd recentelijk (in 2017) ook tot uitdrukking gebracht in de uitnodiging tot het bijwonen van
een op 1 juli dat jaar in Soesterberg plaatsgevonden en door het Achamoth Verlag in Zuid-Duitsland georganiseerde bijeenkomst onder
de titel “Het hermetische werk van Valentin Tomberg in samenhang met de
geesteswetenschap van Rudolf Steiner” en
een boekpresentatie van deel 1 van de Meditaties op
de Grote Arcana van de Taro van Valentin Tomberg in de vertaling van Maria
Schokking-Dufour door de Uitgeverij Nearchus.
Daarin schrijft het Achamoth-team het volgende: “Zeer vereerde vrienden en geïnteresseerden in het antroposofische en hermetische werk van Rudolf Steiner en Valentin Tomberg, Zoals U weet, is het levenswerk van Rudolf Steiner, de antroposofie, een ‘weder-opstanding van de Egyptische Mysteriën’, zoals Rudolf Steiner herhaaldelijk zelf heeft gezegd. Wie was nu de grondlegger van deze Egyptische mysteriën? Dat was Hermes, die het astraallichaam van de grote Zarathustra erfde en sindsdien dit astraallichaam draagt, of anders gezegd, in bewaring heeft gekregen. Deze individualiteit was bijna iedere eeuw geïncarneerd, want hij is de toekomstige Bodhisattva Maitreya, die eens ‘het Goede’ zal brengen. - Deze individualiteit leefde ook in Valentin Tomberg van wie bekend is, toen men bij hem aandrong de vraag te beantwoorden of HIJ de Bodhisattva was: ‘Vraagt U mij liever wie ik was in de Egyptische tijd!’ Toen de vragensteller tot driemaal toe vasthield aan de vraag naar de identiteit van de Bodhisattva, zei Tomberg in alle rust: ‘Hermes, ik was Hermes ten tijde van de Egyptische cultuurperiode.’ Immers, niemand zal direct van zichzelf zeggen dat HIJ de Bodhisattva is.”
De welwillende lezer wordt vriendelijke uitgenodigd deze herdoop van onze hoofdstad tot "Wit Magisch Centrum" bij te wonen, waarin ook aandacht zal worden besteed aan de verschillende sociale kunstactiviteiten die door het door mij in 2005 opgerichte Willehalm Instituut voor Antroposofie als Graalonderzoek, Koninklijke Kunst en Sociaalorganica en in naam van de Willehalm Ridderorde van het Woord (i.o.) in Amsterdam en daarbuiten zijn van ondernomen. Toegang is gratis, wel is een vrije bijdrage van circa € 10,00 gewenst. Voor koffie en tee wordt gezorgd.
Programma van de volgende lezingen:
VI. Zondag 10 maart: Het Onze Vader als weg tot de lotsverbinding met God de Vader
VII. Zondag 17 maart: De tekenen en wonderen van Christus Jezus naar het Evangelie van Johannes
VIII. Zondag 24 maart: De genezing van de blindgeborene en de opwekking van Lazarus
IX. Zondag 31 maart: De Lijdensweg
X. Zondag 7 april: De hogere treden van de Lijdensweg
XI. Zondag 26 mei: Het Mysterie van Golgotha
XII. Zondag 2 juni: De Pinkstergebeurtenis
Bijlage:
3. De kosmische betekenis van
de zaligsprekingen van de Bergrede
de zaligsprekingen van de Bergrede
De negen zaligsprekingen
werden tot nu toe beschouwd in hun betekenis voor het karma van de mensheid,
maar nu rijst natuurlijk de vraag: wat betekenen ze voor het karma van de wereld?
Want een dergelijke betekenis moeten ze hebben, de mensheid maakt immers
een belangrijk deel uit in het wereldgebeuren, en anderzijds is de
Christusimpuls niet iets wat alleen de geschiedenis van de mensheid aangaat
maar ook haar karma. – Een antwoord op deze vraag kan worden gekregen, wanneer
men de onmiddellijk op de negende zaligspreking volgende tekst van de Bergrede
(zoals in het Evangelie van Mattheüs gegeven) beschouwt. Deze tekst, die een
soort samenvattende epiloog van de zaligsprekingen is, culmineert in twee
zinnen:
"Gij zijt het zout der Aarde." (Matth. 5:13)
"Gij zijt het licht der
wereld." (Matth. 5:14)
Deze twee zinnen zeggen wat de
mensen die de Christusimpuls hebben opgenomen voor de Aarde en voor de wereld
te betekenen hebben.
Wat er met deze mensen zelf gebeurt – daarover
geven de spreuken van de zaligsprekingen uitsluitsel; welke werking op
het objectieve wereldgebeuren daardoor mogelijk gemaakt wordt – daarover
spreken deze twee zinnen. En wel spreken ze over de werking van de vermenselijkte
Christusimpuls in twee richtingen: in de richting van het doordringen
van het lagere en in de richting van het oplichten naar boven. Want het
"zout" is datgene wat de Aarde doordrongen heeft om haar haar morele
"smaak" te verlenen; het "licht" echter is datgene wat van
de Aarde in de kosmos oplicht en wat haar – vanuit de kosmos gezien – van een
donker tot een lichtend hemellichaam verandert. In deze twee richtingen ligt de
objectieve bestemming van de mensheid überhaupt: enerzijds de Aarde
tegenover de hemel zichtbaar te maken, en anderzijds haar innerlijk met
moraliteit te doordringen.
Het eerste deel van deze taak zal men komen te begrijpen, wanneer men
bedenkt dat de Aarde, gezien vanuit de geestelijke wereld, een donkere vlek in
de ruimte is. Deze fonkelt alleen op die plaatsen waar mensen gedachten en
gevoelens van onzelfzuchtige aard koesteren die van de zwaarte van de
Aarde bevrijd en op de geest gericht zijn. Dergelijke op de geest gerichte
gedachten en gevoelens scheppen de moreel-geestelijke "verlichting",
waarin aardse aangelegenheden vanuit het perspectief van de geestelijke wereld
gezien kunnen worden. Dit laatste is een moeilijk kennisproces voor de wezens
van de geestelijke wereld. Het is voor hen net zo moeilijk als het voor
Aardemensen is om kennis van de geestelijke wereld te verschaffen. En als er
geen belangeloze spiritualiteit op Aarde zou bestaan, zou een tegenwoordige
kennis van beide werelden door een afgrond onmogelijk zijn gemaakt.
Deze afgrond, welke de op Aarde beoefende belangeloze
spiritualiteit steeds weer overbrugt, creëert Lucifer. De
"wolkenlaag" van de Luciferische sfeer waarmee de Aarde bedekt wordt,
creëert de donkere schaduw die door de Aarde in de kosmos geworpen wordt. En door
deze Luciferische wolkenlaag heen kunnen alleen die spirituele gedachten en
gevoelens zich een weg banen, die om altruïstische redenen gekoesterd worden.
De wel spirituele, maar op baatzuchtige wijze gekoesterde gedachten kunnen alleen de Luciferische laag
bereiken en worden daar tegengehouden. Wanneer men het zeer grote aantal mensen
beschouwt dat religie, mystiek en verschillende soorten van occultisme
beoefent, dan zou de Aarde eigenlijk op bijna alle punten fel moeten oplichten.
Dat dit niet zo is, komt door het feit dat dit niet op een onzelfzuchtige
manier gebeurt.
In de uitspraak van de Bergrede, die inderdaad tot de
intieme discipelen van Christus Jezus gericht was: "Gij zijt het licht der
wereld" gaat het echter om het lichten dat van de Aarde uitgaand in de
kosmos naar buiten heeft te stralen doordat het de Luciferische laag overwint.
Om een belangeloze spiritualiteit gaat het in deze spreuk. Het op
onbaatzuchtige wijze beoefenen van spiritualiteit is echter alleen mogelijk,
indien dat niet uit persoonlijk belang of wegens bijzondere belangen van een
groep gebeurt, maar in het belang van de mensheid. Dit wordt door de woorden
van Christus Jezus uitgedrukt: "Men moet zijn licht niet onder een
korenmaat zetten, maar op de standaard, en het schijnt voor allen in het
huis."
Omdat het in de zin van de Christusimpuls gecultiveerde
geestesleven geen speciale doeleinden kan dienen, is het altijd een
gemeenschapsaangelegenheid. Het brengt mensen samen en verenigt hen op
organische wijze. Maar deze gemeenschap mag zich geen "doelen" en
"taken" stellen die het algemeen menselijke doen en streven
beheersen. Het dient een niveau
te verkrijgen dat, gerelateerd aan het niveau van de algemene gewoontes, zich
als een berg ten opzichte van een dal verhoudt. De door de Christusimpuls
gevormde spirituele gemeenschap moet als een "stad op de berg" zijn.
En juist dit verschil moet het zijn wat haar in de wereld zichtbaar zal
maken. Haar bestaansrecht heeft daaruit
te bestaan, dat ze enerzijds er voor iedereen is, maar dat ze zich boven het
niveau van de normale praktijken van macht, strijd en rivaliteit verheft.
Het enkele feit dat ze zich, door het ontbreken van de uitgangspunten van
macht, strijd en rivaliteit van het algemeen gangbare onderscheidt, maakt haar
net zo duidelijk waarneembaar als een op een berg gelegen stad waarneembaar is.
In het beeld van de op een berg liggende stad, die
"niet verborgen kan blijven" juist omdat ze op de berg ligt, is de oplossing van de kwestie van
"het exoterische en het esoterische" van een geestelijke gemeenschap
gegeven. Wat een gemeenschap tot een esoterische maakt, is het feit van
haar niveau – dat niveau mag niet verraden worden, want het is de
bestaansrechtvaardiging van een dergelijke gemeenschap. En dit niveau is tegelijk
datgene waardoor een dergelijke gemeenschap tot een exoterisch
vruchtbare wordt. Want als bv. de altruïstisch gecultiveerde geestelijke
gemeenschap als geestelijke kennis, d.w.z. als zuivere geesteswetenschap
in de wereld staat, zonder tot andere in de wereld gangbare methoden van
"bewijsvoering", "wetenschappelijke verantwoording" en
dergelijke haar toevlucht te nemen, dan zal ze als richtinggevende en inspirerende verschijning haar volledige
rechtvaardiging verkrijgen – ja, des te vruchtbaarder zal zij zich op andere
levens- en onderzoeksgebieden bewijzen, indien zij, onbeïnvloed door deze
gebieden, zichzelf trouw blijft. Wordt zij daarentegen omwille van zichzelf,
d.w.z. niet door liefde tot het licht bedreven, maar om op wetenschappelijke,
sociale, esthetische enz. gebieden een voorsprong op andere mensen te
halen, dan is haar bedrijfsvoering niet meer belangeloos, en de op deze manier
werkende mensengroepen scheppen geen licht wat de Aarde tegenover de
geestelijke wereld zichtbaar maakt.
Het ontsteken van het licht
dat in de kosmos uitstraalt is echter slechts één kant van de objectieve
betekenis van de spirituele stroming in de mensheid. De andere kant bestaat
hieruit dat de Aarde zelf innerlijk getransformeerd worde, en wel in de
zin dat haar – vanuit het morele standpunt beschouwd – neutrale gebeuren
met moraliteit doordrongen worde. Want de natuurlijke processen van de Aarde
zijn op zich goed noch kwaad; ze staan tussen de wereld van het goede en
de wereld van het kwade – welke laatste vanuit het binnenste van de Aarde
opwaarts werkt – zowel voor de invloeden van de ene wereld als voor die van de
andere op gelijke wijze open. En de natuur zal zo lang twee meesters dienen als de
mens twee meesters dient. Want het is de
taak van de mens om het beslissende gewicht in de ene schaal te leggen
en de natuur van het heen-en-weer schommelen te verlossen.
Dit wankelen wordt door de natuur[1] als ziekte
ervaren. De oorzaak van deze ziekte is juist deze neutrale plaatsing van
de natuur in de strijd tussen de werelden. Haar toestand is werkelijk "een
smaakloos geworden zout dat wordt vertrapt", – want ze is louter een
object geworden in de strijd tussen goed en kwaad. En de mens die met zijn wil,
voordat een zeker kritisch werelduur geslagen zal hebben, niet een keus heeft
gemaakt, zal ook de eigenschap van medebepalend subject verliezen en tot louter
object van de strijd worden, die dan door anderen zal worden gevoerd.
Zulke mensen zullen in de toekomst een vierde
natuurrijk scheppen, dat het onderwerp van de verlossende werking van de
witte magie zal vormen, die dan door de witte mensheid zal worden uitgeoefend.
Dit deel van de mensheid is het "zout dat zijn kracht heeft verloren"
en daarom van een werkzame kracht tot een lijdend voorwerp zal worden.
De werking echter, die met de op "zout"
betrekking hebbende verzen van het Evangelie volgens Mattheüs wordt bedoeld, is
het doen binnenstromen van de morele wilskrachten van de mens in het aardse
gebeuren. Want zoals het uiterlijke gebeuren zich (bv. via de voeding)
in het menselijke organisme uitstrekt, zo strekt ook het innerlijke
menselijk handelen zich uit naar wat er in de buitenwereld gebeurt – en wel
door daden. En zoals het zich uitstrekken van de buitenwereld in de mens
opbouwend of destructief kan zijn, afhankelijk van de vraag of het bv. om brood
of vergif gaat, zo kan datgene wat uit de mens in de buitenwereld overgaat,
eveneens destructief of opbouwend fungeren.
Nu is in het menselijke organisme het eigenlijk
opbouwende het bloed, hetwelk het orgaan van het Ik is. De aardse
buitenwereld is niet in staat om aan de mens direct bloed te geven – ze kan
alleen de bouwstoffen leveren, waarvan het bloed voor opbouwdoeleinden gebruik
kan maken. Toch is er een stof in de buitenwereld die enkele functies van het
bloed binnen het menselijk organisme in zekere mate kan vervullen. Deze stof is
het zout. De in de bloedcirculatie rechtstreeks ingevoerde zoutoplossing
kan tot op zekere hoogte de verstoringen in het organisme, die door bloedgebrek
worden veroorzaakt, verhelpen.
Zoals de natuur niet in staat is om de mens bloed te
geven, zo kan anderzijds evenmin de mens niet het Ik-bewustzijn, dat de
menselijk-geestelijke tegenhanger van het bloed is, aan de natuur geven. De
natuur heeft echter het Ik-bewustzijn nodig om de vaardigheid te verkrijgen
tussen goed en kwaad te kunnen beslissen, om daardoor van haar ziekte te worden
genezen. – Nu kan echter de mens toch de natuur iets geven, wat in zijn
uitwerking evenzo het Ik-bewustzijn benadert als het zout in zijn werking
binnen het menselijke organisme het bloed benadert. Het is de innerlijk vanuit
het menselijke Ik met moraliteit doordrongen levensether.
Eigenlijk gaat het daarbij al niet meer om de levensether
in termen van de natuurmatige werking, maar om het ontstaan van een nieuwe,
vijfde ethersoort in de mens – door de transformatie van de levensether. Rudolf
Steiner voorzag deze nieuwe, uit de mens ontstaande ethersoort van de
aanduiding "morele ether", een begrip dat de aard van de betekenis
ten nauwste weerspiegelt. Deze "morele ether", die door de
doordringing van de menselijke wil, van de menselijke daden met de
Christusimpuls ontstaat, is het “zout der Aarde”, d.w.z. datgene wat de
moraliteit in de natuur, op een voor de natuur werkzame manier, doet
binnenstromen.
De "morele ether" heeft de bestemming evenzo
het orgaan van de opbouwende werking van het goede in de natuur te zijn, als
het zout in het menselijke organisme voor de normaal door de bloedswerking
opgebouwde Ik-werkzaamheid als orgaan kan dienen. Door daden die de
moreel ontwaakte wil tot uitdrukking brengen, zullen mensen met
bliksemschichten van morele ether het natuurgebeuren doordringen. En de
natuurwezens zullen zich naar deze stromingen van morele ether richten; deze
stromingen zullen het geweten van de natuur vertegenwoordigen. Dan zal
de natuur uit vrije genegenheid de mensen volgen – niet als geknechte slavin,
maar zoals de ziel van Kundry, die degene die het vertrouwen waardig zijn nu
haar vertrouwen zou mogen toewenden. Want dan zal Kundry van de vloek van de
dubbele dienst – tegelijkertijd aan Klingsor en aan de Graalridders – bevrijd
worden en zich alleen aan de dienst van de Heilige Graal mogen wijden.
De werking van de morele
ether, als van het geweten van de natuur, is het geheim van het witte mechanisch
occultisme van de toekomst. Dan zullen niet de mechanismen de
natuurkrachten beheersen, maar dan zullen de natuurkrachten, de morele ether
van de mens volgend, de mechanismen in beweging zetten. En het zal de wil
van de mens zijn die de morele ether zal doen uitstromen, de wil waarin de
Christusimpuls zo sterk leeft, dat die haar tot de verwerkelijking van de
woorden van Christus Jezus geleid heeft: "Niemand komt tot de Vader dan
door Mij". Er zullen Vaderkrachten aan het werk zijn, wanneer de
mens zijn wil tot het doen uitstromen van deze morele ether met de
Christusimpuls zal hebben doordrongen, net zoals de profeten van het Oude
Testament werkten en vervolgd werden (Matth. 5:12).
Zoals de spreuk: "Gij
zijt het licht der wereld" betrekking heeft op de overwinning op Lucifer
in de objectieve buitenwereld, zo heeft de spreuk: "Gij zijt het zout der
Aarde" betrekking op de strijd tegen Ahriman in de objectieve
buitenwereld. Want zoals Lucifer de wezenheid is die het licht van de Aarde
niet in de geestelijke wereld laat uitstromen, zo is Ahriman degene die de
duisternis op de Aarde veroorzaakt.
De geestelijk-morele duisternis wordt door Ahriman ook in
de natuur gebracht. Deze verduistering is echter alleen vanuit geestelijk
oogpunt een zodanige; vanuit het aardse oogpunt is het een speciaal lichtsoort.
Deze bijzondere lichtsoort komt bv. in de elektriciteit tot uitdrukking. In het
algemeen is het belangrijkste wapen van Ahriman in de natuur de aardse
elektriciteit, waartoe zelfs nog fijnere vormen behoren dan die waar de
mensheid vandaag de dag mee bekend is.[2] In de strijd
tegen Ahriman om de natuur is het belangrijkste wapen van de wezenheid
van de geestelijke wereld de hemelse elektriciteit. De hemelse
bliksemschichten vernietigen en chaotiseren vaak datgene wat vanuit de
onderaardse lagen tegen het aardoppervlak – de natuur en de mensheid bedreigend
– werd voorbereid. Sommige voorbereidingen van het kwaad worden door de slagen
van de hemelse elektriciteit vernietigd – de natuur beleeft dit echter
slechts als een strijd tussen twee machten, die met wisselend succes
verloopt. Noch de aardse elektrische effecten van Ahriman noch de
bliksemschichten van de hemelse elektriciteit van Michaël zijn op zich overtuigend voor de natuur. Door
vrees om vrees gedreven, hunkert ze om verlossing en bewijst nu eens diensten
aan de ene, dan weer aan de andere kant. Alleen de morele ether, die zich door
de mens zal openbaren, zal ze niet als macht, maar als roepende leiding en
hulp ondervinden.
Een soortgelijke ervaring bestond reeds in het verleden:
een zekere mate van openbaring van de natuurmatig werkende moraliteit kon na
het Pinkstergebeuren door de discipelen van Christus Jezus geschieden. Enkele
wonderen, waarvan de Handelingen en de traditie gewagen, zijn eenvoudig te
verklaren door het feit dat de apostelen een bepaald tijd lang in een andere
relatie tot de natuur stonden dan ook destijds normaal mogelijk was. Men hoeft
slechts vanuit het oogpunt van de verhouding van de natuur tot de apostelen,
bv. de Handelingen van de Apostelen (Praxeis Apostolon) te lezen, en men zal
het hier gezegde bevestigd vinden. Ja, men zal vinden dat de schrijver van
Handelingen een bijzondere nadruk erop heeft gelegd om het de lezer duidelijk
maken dat de apostelen een nieuw soort magie bezaten die steeds
zegevierde, wanneer ze in conflict met de oude magie raakte. De schrijver van
Handelingen lijkt het zich tot zijn bijzondere taak te hebben gemaakt de lezer
ervan te overtuigen dat het morele bepalend op het natuurgebeuren kan
inwerken. Het zijn geen toverspreuken, amuletten, talismannen, enz. die daar
werkzaam zijn, maar de naam van Christus Jezus en het innerlijk
doordrongen zijn van de apostelen met de Christusimpuls (d.w.z. met het
geloof).
Bij de twee spreuken – over
het licht der wereld en het zout der Aarde – gaat het dus om de objectieve
betekenis voor de wereld van datgene wat in de negen zaligsprekingen als menselijke
aangelegenheid werd beschreven. Daarin schuilt deze betekenis dat door het
opnemen van de Christusimpuls de door Lucifer bewerkte vervreemding van hemel
en Aarde overwonnen kan worden en dat de door Ahriman geknechte natuur
geleidelijk aan dichter bij haar bevrijding kan worden gebracht.
Met name dat laatste is een taak die pas in een verre
toekomst zal kunnen worden vervuld. Want het "zout", dat zich vanaf
het zesde, Filadelfische cultuurtijdperk steeds duidelijker in zijn werking zal
bewijzen, zal pas tijdens de toekomstige Jupiterbelichaming van de Aarde tot
een net zo sterk de natuurlijke processen besturende factor worden als bv. de zwaartekracht
dat nu is. Want vanaf het midden van de Jupiterontwikkeling zal de
zwaartekracht als zodanig haar betekenis in de natuur verliezen. Dan zullen de natuurwezens niet
langer door de zwaartekracht aan de schouwplaats van het Jupitergebeuren
gebonden zijn, maar de kracht die hen van het wegdrijven van deze locatie tegen
zal houden zal van morele aard zijn. De natuurwezens zullen de morele
ether volgen als zij de planeet Jupiter trouw blijven. De morele kracht van
het vertrouwen zal hen ervan weerhouden weg te zweven, niet meer echter
de werking van de zwaartekracht die op Jupiter op zal houden te bestaan.
Door de afsluiting van de
beschouwing van de negen zaligsprekingen werd een stap gezet in de
richting van de kennis omtrent de werking van Christus Jezus door het woord.
Nu betekenen echter de negen zaligsprekingen de weg van de mens tot de Zoon.
Een verdere stap zou de beschouwing van de weg betekenen die door de Zoon naar
de Vader leidt. Deze verdere stap wordt door Christus Jezus in de
Bergrede gezet, doordat de zeven beden van het Onze Vader werden
gegeven. De zeven beden van het Onze Vader vertegenwoordigen de verhouding
waarin de mens tot de Vader-God kan komen te staan, wanneer hij – in de
zin van de negen zaligsprekingen – zich met de Zoon heeft verbonden. Men
begrijpt de verhouding van de zaligsprekingen tot het Onze Vader in zijn
diepere betekenis, wanneer men de woorden van Christus Jezus: "Niemand
komt tot de Vader dan door Mij" als sleutel gebruikt. Want deze woorden
leveren de innerlijke draad die van
de zaligsprekingen naar het Onze Vader loopt.
Het Onze Vader is dus – in een diepere zin – een voortzetting
van wat door de zaligsprekingen geopenbaard wordt. Om deze reden zal de
volgende beschouwing de zeven beden van het Onze Vader tot onderwerp hebben.
* * *
[1]
Het begrip "natuur" wordt hier niet in Goetheanistische zin gebruikt.
Terwijl Goethe, als hij over de natuur sprak, daarbij voornamelijk de
werkzaamheid van de Elohim, Dynameis en Kyriotètes door de derde hiërarchie
bedoelde, wordt hier het lots- en bestaansgebied van de drie natuurrijken en de
achter hen werkende scharen van elementaire wezens – van Ahrimanische, Luciferische, neutrale en
aan de Goden gewijde aard – bedoeld.
[2] Dit is een profetische
uitspraak die waarschijnlijk nog niet eens in dit digitale tijdperk ten einde
is gekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten